Izlan en Imaiat.
Als ik tot in mijn tenen voel dat ik liefheb,
dan is het alsof er regen valt op jonge gerst.
Als wij sterven, zal er geen liefde meer zijn;
we blijven zitten met de stenen en planken van het graf.
De engel (1) die ons komt ondervragen, zal
(oplichtend) boven ons staan.
Ik ben langs de tent gegaan van haar die ik liefheb (2).
Oh spijt en herinneringen: jullie vermalen (3)
mijn inborst.
Water is er voor de dorst om van te drinken.
Mijn dorst gaat uit naar mijn vriendin om mijn verlangen te lessen.
Wat ben jij gelukkig, valk die zweeft op gestrekte vleugels
door de lucht.
Jij ziet de vlakte en de bergen. Je vliegt over kloven en bespiedt de steile
bergwanden. Je bent niet bang te vallen. Zorgeloos.
Wat je ook huilt, hoe de tranen ook stromen, hoezeer je oog
door verdriet niet meer kan zien, dat zal me mijn vriendin niet terugbrengen,
zij is dood.
Ik ben naar het graf gegaan van haar, die ik liefheb:
Ik sprak haar aan, maar er zat tussen ons een hoop aarde.
Ik heb thee gekocht die niet goed is. Niets dan lucht (7). Daar sta je dan,
zonder besef. Daar sta ik dan met lege handen, ik die er flink voor heb moeten
betalen. Daar heb ik niet voor gekozen.
Het geweer brengt verdriet. De thee is niet te zuipen.
Bekijk het eens zó: die Westerling, geeft die de mensen ruimte om te
dwalen?
De roep van een uil in de nacht als van je lief, de liefde
en liefdessmart zijn redenen naar rotsige bergtoppen te klimmen, om er te huilen.
Zie wat de liefde doet met een vogel! Des te meer reden
heeft hij die aan jou, oh schoonheid, is gewend geraakt, geraakt te zijn.
Ah, als ik ossen (4) zou
kunnen hoeden, dan zou ik ook haar die ik liefheb onder mijn hoede nemen. Een dwaas
zou ons begeleiden. Hij zou voor ons de kudde hoeden.
Ik zeg je, mijn liefde, vertrouw je vaarwel toe aan de
valken. Wat de mensen aangaat, die zullen je verraden, heb geen vertrouwen in
ze.
Het is de islamstudent die liegt. De hemel is daar waar de
mooie vrouwen zijn. Jouw heilige kennis, mijnheer, laat haar haar schoonheid
verliezen.
Oh oog van mij, ik zal het je nooit vergeven: jij hebt mij
tot op het bot in vuur en vlam gezet.
Wanneer er ruzie is in huis, hoe je ook je best doet om met
boter de couscous op smaak te brengen, het zal je niet lukken.
Ze huilen, de katten, in de huizen van Khenifra (5). Ik wilde niet huilen, maar mij heeft het mijn
hart gebroken.
Wat heb je gehuild, mijn hemel nog aan toe, toen je lief is
gestorven. Wat heeft de aarde gehuild, toen zij erin afdaalde.
In de nacht waarin mijn lief is gestorven, klonk er een
schreeuw van verdriet. De gebochelde berg heeft zo hard gehuild, dat de wilde
beesten weg zijn gevlucht.
Zo is het ook met mij, als ik opsta; zo is het ook met mij,
als ik op weg ga: was zij maar thuis!
Tot nu toe was je mijn geweer, mijn vriendin. Nu ben je oud:
een oud geweer neem je niet meer mee op jacht.
Statenbaas, je hebt het land van de helden (6) in beslag genomen. Als ik je wil bestrijden, dan
kom je opdraven met je kanonnen. Als ik je je gang laat gaan, komt de profeet
mij vertellen: trek ten strijde tegen die Westerling!
Als hij van mij houdt, mijn liefje, zal hij huilen. Hij zal
huilen als een moederschaap met een pas geboren lam dat bij haar is weggehaald,
en dat schaap blijft maar blaten en kijken naar de plaats waar ze haar kind uit
het oog heeft verloren, weg in het duister van de tenten.
Kijk, hier staat de ruiter te paard met een geweer en 200
kogels: alles wat hij ons opdraagt, voeren we uit.
De liefde is iets moois, ook al ruïneert het ons. De liefde
heeft alles wat iemand tot een man maakt. Een man zet zich in zijn hoofd trots
en moed.
Op het dienblad staan glazen. Het zijn er heel veel. Het
mooi met goud vergulde glas houdt het oog van de gast vast. Hij laat er
langzaam zijn blik over heen glijden.
Ik ga liggen, ik val niet in slaap. Als ik grijs ben
geworden, komt dat omdat ik veel ellende heb gekend.
Oh wijngaard (7)
, ik heb je schaduw bezocht. Dat deed mij genoegen. Maar ik ben bang, omdat er
om je heen een jujubes-heg staat (8).
Een glas thee verkwikt het vermoeide hart. Hij zorgt voor
tijd om te minnen tijdens de siësta.
Vooruit, val de nacht aan, vecht tot de ochtendschemering en
de dag aanbreekt, oh moslims. Waartoe dient het vernederende bestuur van de
Westerling?
Hij die onderworpen is, zit in het gevang (9) of werkt met kruiwagens om wegen aan te leggen.
Het is niet gemakkelijk met de Westerling zich te verhouden.
Ik ben weggegaan. Ik zei tegen mezelf, ik ga weg om je te
zoeken, mijn vriendin, onophoudelijk huilend. Maar ik heb je gevonden, jij was
thee aan het drinken (10).
Ik ben weggegaan, en zei tot mezelf: misschien dat water
redding brengt. Ik heb gedronken van het water, maar het water slaagde er niet
in om het vuur in mijn ziel (11) te doven. Het
wist mijn hart niet te verkwikken.
De dood waart ook in de tenten. Oh sidi Ali (12), wat mij betreft, word ik door de Zaïan (13) aan jouw
zijde gedood. Leven zonder jou heeft geen zin.
Mijn hart verzucht, in mijn binnenste, als een duif, de
muren buigen zich onder mijn snikken.
Oh gij, roep me: ’t is genoeg geweest, mijn land. Treur je
niet om mij? Kun je gelukkig zijn met je gedachten bij mij?
Geen opmerkingen:
Een reactie posten