woensdag 30 januari 2019

De allochtonen (Plautus 4).

Fragment uit, Poenulus (Toneel 5.2 ), vertaling door mij. 

Klik hier voor commentaar en de originele teksten.
(Zonder uitleg onbegrijpbaar!)

Rome kende lange tijd grote minderheden Feniciërs (door hen Puniërs genoemd) en Grieken in het zuiden van Italië: barbaren, mensen met een andere taal  (tongval). Dit derde (1) toneelstuk van Plautus gaat over de Feniciërs. Het toneelstuk, Poenulus, is volstrekt anders dan de andere twee toneelstukken, zelfs in die mate dat men betwijfelt of het wel van Plautus is. (2) Maar ook dit stuk heeft de tijd doorstaan.

We hebben hier met een echt ander stuk van doen. Vooral het Fenicisch (de taal) wordt op de hak genomen. Het thema is een beetje zoek, omdat er een deus-ex-machina bij te pas komt. Hanno, een vader op zoek naar zijn twee dochters en de zoon van de overleden broer van zijn vader, komt ineens onaangekondigd op het eind van het toneelstuk als de reddende engel op het toneel (3). De taal van de Feniciër Hanno is zelf onderwerp van spot, wat de analyse van het stuk er niet gemakkelijker op maakt: het lijkt een absurd toneelstuk! Daarmee wordt dit toneelstuk wel meteen een van de modernste stukken uit de Klassieke Oudheid! En als het ooit nog eens opgevoerd wordt, zou het op die manier ook moeten worden aangepakt: weg met het zogenaamde Romeinse realisme!

De lach moet dus opgewekt worden door het te kijk zetten van het Fenicisch, een aspect dat vertalers blijkbaar allemaal hebben gemist. Eerst iets dat nog niets met het Fenicisch te maken heeft, maar wat vertalers ook hebben gemist. Want, inderdaad, “poenulus”, de titel van het toneelstuk, betekent de “kleine Puniër”, maar voor zover ik weet, laten alle vertalers het bij die constatering. (4) “Kleine Puniër” betekent in die contreien echter vooral “zoon van een Puniër” en dat is dan ook het onderwerp van dit toneelstuk. Het gaat niet over een of andere dwerg die in het laatste bedrijf opkomt, zoals sommigen beweren, maar om de gestolen jongen, de zoon van de oom van de man die op zoek is naar zijn eigen dochters. Deze zoon is de hoofdrolspeler in het stuk, en het is logisch om het toneelstuk de titel mee te geven van die hoofdrolspeler. 

Maar nu dan de vertaling van het Fenicisch.(5) De werkster in het huis van de koppelaar waar de twee meisjes wonen, heet Gidde(n)eme (5.2. reg. 160).  Luister naar de uitspraak en we krijgen een bijna Arabisch woord, dat precies dat aangeeft, wat ze is: een werkster. Een “giddèma” ( خدَّامة) is in het Arabisch een werkster, het staat er niet exact, maar het lijkt er echt zoveel op dat ik ook gezien de andere vondsten er niet aan twijfel, dat deze naam dat betekent. Met het Hebreeuws (6) kom je zelfs niet in de buurt van een vertaling. De vertaling  “voedster”  van  "nutrix" die op de website over de seksualiteit bij Plautus staat,  komt uit het eerste deel van de Poenulus (reg 88) en slaat  op haar werk toen de kinderen nog jong waren. De “n” kan ik echter niet verklaren. Kan komisch bedoeld zijn? 

Op het eind van het toneelstuk komen de man, die op zoek is naar de zoon van de broer van zijn vader en zijn eigen twee dochters, de zoon en dochters elkaar tegen. Deze begroeting gaat als volg (Plautus, Poenulus, 5.2, regel 34-44):

MILPHIO (de mannelijke bediende van de hoofdrolspeler Agorastocles, de verloren zoon) wendt zich tot HANNO (7) en zijn helpers: 
 -- Avo!  (De Romeinen zeiden Avé, gegroet) Uit welk land komen jullie of uit welke stad?
HANNO (de vader, die op zoek is naar zijn dochters en de zoon van de broer van zijn vader)
Ik ben Hanno, zoon van Muthumbal uit Carthago. (vert. uit het Fenicisch/Arabisch “mut-hum-bal” zou kunnen betekenen Toezichthouder van hun overledene, de erflater)
AGORASTOCLES (8)
Wat zegt hij?
MILPHIO (die een beetje Fenicisch kent, maar voorgeeft het goed te kennen)
Hij zegt dat hij Hanno uit Carthago is, de zoon van Muthumbal.
HAN. Gegroet!
MIL. Hij groet ons.
HANNO
Mijnheer? (vertaling van don-ni; don=heer, Spaans? Ni, Arabisch=mijn)
MILPHIO
Hij wil ons een don-atie doen. Ik weet niet wat; heb jij het hem horen zeggen?
AGORASTOCLES
Doe hem de groeten terug, in het Fenicisch, uit mijn naam.
MILPHIO tot HANNO .
 "Avo don-ni”, ik zeg dit uit zijn naam (en hij wijst naar Agorastocles).
HANNO
Mehar bocca!
(Uitleg volgt)
MILPHIO
Doe dat jezelf maar aan, niet mij!
AGORASTOCLES
Wat zegt hij?
MILPHIO
Hij zegt dat zijn “box” met tanden (bocca=mond) pijnlijk is. Misschien ziet hij ons voor dokters aan.

De uitleg is een beetje verwarrend, maar als je je hoofd erbij houdt echt de moeite waard. Als we naar de oorspronkelijke tekst van mehar bocca teruggaan, staat er: 
M EPKARBUA. Ik ga ervan uit dat bij het op schrift stellen er verschillende alfabetten door elkaar zijn gehutseld: het Fenicische, het Griekse en het Latijnse alfabet. Eenvoudig samengevat: M e (Fenicische E= h?) r (P=Griekse R) h a (Fenicisch K =a)  b-b  (Latijnse R = verschrijving B)  k (Fenicische u = g/k) a : Meharb-ka of Merhab-bka (plaats van jouw oorlog of welkom, enkelvoud) of Meharb-kum of Merhab-bkum (plaats van jullie oorlog of welkom, meervoud) waarbij “r” en “h” kunnen zijn verwisseld? Komen er soms twee verschillende ”h”- vormen (E en K) in voor?  En twee "b"-s (R en B)?  Stotteren? Als je de “r” en “h” niet verwisselt, staat er letterlijk vertaald: “plaats van jouw oorlog” , wat ná verwisseling een grappige woordspeling met “welkom” oplevert! Volgens mij gaat het om een verwisseling van “r” en “h”, die later in het Arabisch werd: Merhababikum (مرحبابكم welkom), misschien wel de meest gangbare begroeting in het Arabisch tot op de dag van vandaag! 

De sensatie bestaat er voor mij uit dat je in een tekst van 2200 jaar geleden een begroeting vindt die we momenteel nog kennen. In tegenstelling tot de twee andere vertalingen (9) slaat deze vertaling ergens op: de verschillende toneelspelers begroeten elkaar en heten elkaar welkom. De verwisseling van de "r" met de "h" kan een komisch effect gehad hebben, waarom men kon lachen. Ook de herhaling van de "h"  en de "b" zou hieruit voort kunnen komen. Zó werden de allochtone Feniciërs in de tijd van Plautus dus voor schut gezet. Eigenlijk lijkt dat nog precies op hoe het nu gebeurt!?

Ten slotte een geval waarin het zowel om het Fenicisch gaat als om het Latijn. Het geval “cadi” (ألقاضئ).  Een Romeinse wijnkruik (amfoor) werd een “cadi” genoemd (Pl.Poen.4.2, noot 1), een woord dat we ook kennen als een woord in het Arabisch voor een rechter van een lagere rechtbank. Op zo’n kruik (cadi) stond een heel verhaal over de herkomst van de wijn, de datum waarop de wijn in de amfoor was gedaan door de namen van de op dat moment regerende consuls te noemen, en als ze van glas waren zat er een klein briefje opgeplakt met dezelfde gegevens.

Als je dit weet, lees je (tekst 1) de volgende grap op een volstrekt andere manier:

Meneer Jeha was op een dag in het veld aan het wandelen, toen hij daar de rechter (cadi) in slaap en dronken aantrof. Hij pakte hem zijn mantel (briefje?) af en ging ervandoor. Toen de rechter wakker werd, merkte hij dat zijn mantel was gestolen. Hij stuurde zijn mensen erop uit om zijn mantel terug te vinden. Deze mensen vonden Meneer Jeha gekleed in de mantel van de rechter. Ze namen hem mee voor verhoor. Toen hij voor de rechter verscheen, vroeg deze aan Meneer Jeha:
--Hoe komt u aan die mantel?
--Ik heb hem op een dronken man aangetroffen. Ik heb er eens flink op geplast, en de mantel meegenomen. Als het uw mantel is, ga uw gang en neem hem terug. Sorry!
--Verdwijn uit mijn ogen, viezerik, zei de rechter. Dit is mijn mantel niet.

En dan nu nog een Grieks-Fenicisch weetje.  Als de Grieken elkaar kusten, pakten ze elkaar bij de oren beet (Pl.Poen.1.2, noot 17). Ze noemden dat χυτρὰ.  Dit woord zijn we eerder tegengekomen bij Aristofanes (10), als de beide hoofdrolspelers met een χυτρὰ (een pot) bij zich weggaan om de stad Athene te ontvluchten voor de vele rechtzaakjes (cadi) die hun daar wachten. In het Arabisch bestaat hetzelfde woord: qudra, (قدرة) wat direct geassocieerd is met “macht”. De pot staat hier symbool voor de trouw van de beide vrienden aan elkaar tegenover de boze buitenwereld (een rechter: cadi). Ze noemden het elkaar kussen χυτρὰ, omdat het bij de oren pakken hen deed denken aan het bij de oren optillen van een amfoor, een pot.
Als je dit nu weet, dan lees je de volgende grap toch wel met heel andere ogen:

De moeder van Jeha stuurde hem erop uit om potten te kopen. Hij ging erop uit en kocht potten, hij kocht heel veel potten en hij wist niet hoe hij ze allemaal met zich mee moest dragen. Het waren er erg veel, vond hij, en bleef daarover piekeren. Hij piekerde en piekerde hoe hij het moest aanpakken. Hij maakte een gat in de potten, reeg er een draad doorheen, nam ze op zijn rug en droeg ze zó mee naar huis.
Toen hij thuis kwam, riep zijn moeder uit: “Wat ben jij een ezel! Wat ben jij een ezel! Wat is er toch met je aan de hand! Een gat in de potten maken! Waar kunnen we ze nu nog voor gebruiken? Waarom heb je niemand gevraagd om je te helpen dragen? Dat was alles wat je te doen stond!"
De tijd ging voorbij en op een dag zei zijn moeder tegen hem: “Jeha, kom eens hier! Ga me een naald kopen.” Ze gaf hem geld mee om een naald te kopen. Hij moest denken aan die dag waarop zij zo boos op hem was geweest. Hij kocht de naald en begon iemand te roepen om hem te helpen de naald te dragen, gaf hem de naald en zei tegen hem: “Pak aan en breng hem naar huis”. Toen Jeha thuis kwam en zijn moeder hem vroeg waar hij zolang was gebleven en hij het haar uitlegde, gaf ze hem er flink van langs. 




Geen opmerkingen:

Een reactie posten