dinsdag 22 januari 2019

De vrolijke thuiskomst (Plautus 3).
Fragment uit het toneelstuk van Plautus, De vrolijke thuiskomst (Toneel 3 ), vertaling, op een paar kleine veranderingen na van mij, door J. Hemelrijk sr. 


Enigszins gewijzigde omslag van Rabellais (2017)

Honger!


Plautus (1), Stichus, Derde toneel
Gelásimus, de hongerige parasiet komt op.

Gelásimus

’t is denk ik de Honger (2) zelf, die ik als moeder had;
want sedert mijn geboorte at ik mij nimmer zat.
En niemand die mijn moeder beter dank bewijst
of heeft bewezen, dan ik ’t moeder Honger doe.
Want zij heeft in haar buik mij negen maanden (3) gedragen,
ik draag haar in mijn buik al meer dan negen jaar.
Zij droeg me, toen ‘k nog maar een heel klein jochie was;
dat was voor haar toch, dunkt me, niet zo’n last.
Ik draag niet maar zo’n kleintje honger in mijn lijf,
maar de allergrootste en zwaarste kanjer buiten kijf.
Ik heb iedere dag mijn weeën, maar word niet verlost;
mijn moeder baren kan ik niet tot mijn verdriet.
Men heeft mij vaak verteld, dat het waarachtig is,
dat een olifant (4) tien jaar aan één stuk drachtig is.
Die honger van me is dan zeker van dat ras;
want al verscheiden jaren zit ze mij nu dwars.
(hij kijkt eens rond langs het publiek met een zucht)
Als iemand hier een moppentapper (5) hebben wil,
ik ben met al mijn hebben en houwen te koop;
ik zoek alom iets om die afgrond te vullen.
Pa gaf me als kind de naam Gelásimus (6) of Grapjas,
omdat ik als kleine jongen al belachelijk was.
’t Is door de armoe, dat ‘k die naam heb opgedaan;
en d’ armoe maakte, dat ‘k als een paljas bleef bestaan.
Ze leert je elk bedrijf, als zij je te pakken krijgt.
Mijn vader zei, dat ‘k in een dure tijd geboren was;
daardoor heb ik nu van honger zo’n vervloekte last.
Maar ons geslacht heeft dit principe steeds behaagd:
ik weiger nooit, als iemand mij te eten vraagt (7).
Helaas is één manier van spreken afgeschaft,
de beste, vind ik, en charmantste, die men had,
wanneer men zei: “Kom eten hier! Toe, doe het toch!
Beloof het maar; maak geen bezwaar! Komt het goed uit?
Ik zeg je:  ik sta erop; ik laat je zo niet gaan!”
Nu is die taal vervangen door een surrogaat,
de schunnigste en gemeenste frase die bestaat:
“Ik zou je wel ten eten vragen; maar ik eet buitenshuis.”
Verdomd (8), ik zou die frase graag de nek omdraaien,
maar – áls hij dan eens thuis eet, zou ze er niet meer zijn.
Die taal noopt mij barbaarse zeden (9) na te doen;
ik spaar me dus de kosten uit van een heraut

en kondig hierbij aan, dat ik mezelf verkoop (10)!


Wees welkom bij ons.

Jeha had een ontmoeting met een vriend van hem en hij zei hem:
“Waarom kom je niet eens bij ons eten?”
“Waar woon je?”
“Ik woon op de Marktstraat.”
“Nummer hoeveel?”
Jeha antwoordde hem en liep toen vlug weg:
“Het nummer staat op ons huis! Wees welkom!”

Geen opmerkingen:

Een reactie posten