Depressie met 7.
Ik zat als een heilige vastberaden in de laag
bij de grondse stoel van een vijfarmige berk. De zon scheen verrukkelijk. Het
slootje links naast mij was kurk droog, van de zijkanten hing licht grijs-geel
gras. Tussen mijn verblijfplaats en de keuken van de boerderij stond een wijd
uitgewaaierde krentenboom, die het zicht op mijn schuilhoek aan het wakend oog
van mijn moeder onttrok. Ik zat daar vanaf 11 uur ’s ochtends en was niet komen
opdagen voor het middageten. Nu was het vier uur in de namiddag en het
avondmaal werd klaar gezet, geen warm middageten, maar boterhammen. Ik nam mij
voor om ook voor die maaltijd niet aan tafel te verschijnen. Waarschijnlijk in
opdracht van mijn moeder—de spin in ons gezin – verscheen daar plotseling ter
rechterzijde mijn veel oudere zus.
~ Kom
Willie, je moet komen eten, zei ze over mij heen gebogen.
~ Nee,
antwoordde ik, en verwachtte dat daarmee een einde aan het gesprek zou zijn
gekomen.
Meestal maakte men dan rechtsomkeert en liet
mij in mijn sop gaar koken. Deze keer niet.
~ Wat is
er toch met je aan de hand? Je moet toch eten?
~ Ik wil
niet eten, ik wil dood.
~ Jongen
toch, dat kan je toch niet zo zeggen. Waarom zou je dood willen zijn?
~ Ik kan
niet leven, ik kan niet leren, ik kan niet schrijven, ik ben dom, ik kan niets.
Waarom zou ik dan toch willen leven? Laat mij maar dood gaan?
~ Wie
heeft je toch gezegd dat je dom bent?
~ Op
school zeggen ze dat ik nergens voor deug. En ook jullie, hebben dat vaak
genoeg tegen mij gezegd. Ik wil dood!
~ Maar dat
gaat zomaar niet. Dacht je dat als je een paar maaltijden overslaat dat je dan
dood gaat? Dat duurt dagen, en dagen, en dagen.. En nu is het lekker weer, maar
morgen gaat het regenen. Blijf je dan ook hier zitten?
~ Ja.
~ Kom!
En mijn zusje pakt me bij mijn arm, knijpt er
eens stevig in. Zij is veel sterker dan ik. Tegenspartelend sleurt ze mij mee
naar de keuken, waar het avondmaal klaar staat. Mijn moeder en vader zitten al
aan tafel. Het is doodstil En als ik mijn huilen niet kan beheersen, slaat mijn
vader verpletterend hard op tafel. Mijn verzet is gebroken.
~ Volgend
jaar lukt het je wel te leren schrijven, zegt mijn zusje.
Mijn vader gromt, mijn moeder is in tranen. Ik
ben zeven jaar en heb net mijn eerste depressieve aanval weten te bedwingen, of
liever gezegd mijn zusje en ouders hebben me geholpen hem te bedwingen. De
reden voor de depressie is mijn voorgevoel dat ik nooit waar dan ook zinvol
werk zal kunnen doen. Want daarvoor moet je kunnen lezen, rekenen en schrijven.
Mijn Nederlands is hopeloos vermengd met woorden uit mijn dialect. Soms kan ik
niet op een Nederlands woord komen, als ik een boodschap in het dorp moet doen,
waar ze “hoog” Nederlands spreken. Ik zeg dan bijvoorbeeld het dialectwoord
“hood”, een oud-Saksisch woord, en als dat niet werkt, zeg ik als synoniem voor
“hood” het Duitse leenwoord “Tüte”. De man achter de balie zit mij met stomheid
geslagen aan te kijken. Hij vraagt de omstanders:
~ Weten
jullie wat hij bedoelt?
Nee, dat weten ze niet, maar het is gewoon het
woord voor ons Franse leenwoord “enveloppe”. En dat woord, dat iedereen wel
kent, raakt ergens in mijn hoofd geblokkeerd, mijn hersencellen spannen alle
samen om als in een web dat ene woord te verhinderen naar buiten te komen. De
hele winkel doet lachend z’n best om te bedenken wat ik bedoel, maar niemand
weet wat ik met “hood” of “Tüte” bedoel. Dan zie ik ze ergens op de toonbank
liggen. Ik wijs ze aan en de winkelier roept in opperste verbazing:
~ Oh
enveloppen, had dat dan gezegd!
En iedereen barst in nog harder lachen uit, ze
lachen me uit, ik kan zelfs niet een gewone boodschap doen, lukt me niet, zo
kan ik niet leven.
Later in het leven manifesteert de god die de
spinnendraden aantrekt, zich vaker. Ik draag op mijn rug een droom van spinrag
met mij mee. Nu eens laat de god het web hier eens uitwerpen dan weer elders.
Zo was er de droom in Amsterdam. Alle straten zaten als lijntjes spinnendraad
aan elkaar vast. Het Beest trok aan de straten, trok de straten omhoog, hoger
en hoger bij strakke tegenwind, de regen valt met gutsen op mij neer, striemt
mijn lichaam tot poedelnaakt lijf. Ik op de fiets, op het trottoir een stoet
van wel 20 zwart gekapte mannen, die zich stilletje in het duister
voortbewegen. Onder hun wijde mantels verborgen hun wapenen. Ze komen mij
halen, de zombies. Het leven is een vervloeking, zolang ik geen werk heb en
deze zombies mij blijven volgen door de straten, gevangen in een web waaruit ik
niet kan ontsnappen als een woord dat geblokkeerd is geraakt in mijn hersenpan.
Wie staat me daar weer uit te lachen?
Commentaar:
Bij al mijn
vorige blogs heb ik mij nauwelijks afgevraagd: kan ik dit op het internet
zetten? Zal het mij beschadigen of anderen? Voor het plaatsen van dit
persoonlijke verhaal –het is en blijft
een verhaal! -- heb ik me dat urenlang afgevraagd. De doorslag om het toch te
plaatsen gaf het argument, dat als je over depressies schrijft, je ook je
persoonlijke verantwoordelijkheid daarin te kennen moet geven. Niets komt uit
de lucht vallen: er is altijd iets dat maakt dat je erover moet schrijven.
Net als in
de vorige verhaaltjes lijkt luiheid een rol te spelen. De verenging van het
bewustzijn is aan de orde. Het generatieverschil (mijn vader en moeder waren
oud) speelt een rol. Ook het gevoel dat niemand om je geeft. Je bent een
overbodig mens. Ik probeer te begrijpen hoe je kunt leren schrijven, en juist
omdat ik dat niet kan vatten, kan ik het niet leren. Hoe is het in godsnaam
mogelijk dat je al die woorden onthoudt? En dan ook nog uit die lijntjes op papier
opmaakt, wat er staat! En het betekent iets: een wonder, dat ik niet begrijpen
kan. Ik vertrouw niet op mijn leervermogen: eerst wil ik “begrijpen” en “beheersen”.
Een autoriteitsconflict, dat is duidelijk. Of een programmeerfout? Het lijkt
een bug waardoor iets zich blijft herhalen, wat je beter niet zou moeten blijven
herhalen. Maar waar zit in dit verhaal het projecteren van mijzelf op mijn
omgeving. Is het dat ik zelf niet in staat ben van anderen zó te houden, dat ik
over de manier waarop ik dat doe, tevreden ben? Kan ik mijn eigen liefde voor
anderen wel accepteren en omgekeerd de liefde van anderen voor mij? Ik wil eerst
begrijpen en dat schept afstand, die je niet met leren kunt overbruggen. Wel
met accepteren, maar dat kan of wil ik niet? Een autoriteitsconflict, dus.
Binnenkort
word ik 70 jaar. Al deze ellende heb ik een plaatsje weten te geven, ook al
ging dat ten nadele van de mensen in mijn omgeving. Ik bied ze daarvoor mijn
excuses aan. Mijn depressies waren van korte duur, en zijn niet te vergelijken
met wat anderen meemaken. Het verhaaltje gaat niet over een slachtoffer, omdat
je ergens vermoedt dat dit hem sterker zal maken. Mijn zoektocht naar de
redenen van depressies zet ik voort en is nog lang niet ten einde.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten