Aboe Nawas: de afloop.
Commentaar!
Toen de morgen was aangebroken, verliet Aboe Nawas, als Jood verkleed, het huis en begaf zich naar de vorst. Toen hij het paleis bereikt had, zat daar juist de vorst, omringd door de prinsen, rijksgenoten en al zijn onderdanen. Aboe nawas begaf zich tot hem, boog voor den vorst en sprak: “Vergiffenis, mijn heer, duizendmaal vergiffenis. Ik zou aan Uwe Majesteit aller eerbiedigst willen mededelen hetgeen mij is overkomen. Vannacht is mijn moeder door mijn vader om het leven gebracht, zonder dat ik weet waarom. Maar ik weet zeker dat mijn moeder in ‘t geheel geen schuld heeft. Wat beveelt gij thans?”
Haastig ijlde de vorst naar het
huis van den Jood. Toen deze hoorde, dat de vorst op komst was, rende hij van
angst alle kanten uit en zocht een goed heenkomen. Nadat de vorst had gezien,
dat de Jood niet meer thuis was, sprak hij tot Aboe Nawas, terwijl hij de
rijksgenoten, die in zijn gevolg waren, aanzag: “Het is het beste dit huis maar
te verkopen,” waarop Aboe Nawas antwoordde: “Al wat mijn heer beveelt, zal ik
uitvoeren.” De vorst hernam: “Het zij zo. Bewaak gij slechts voorlopig dit
huis. Morgen zal ik hierheen komen, met al mijn rijksgenoten. Gij, minister, “
sprak de vorst tot één uit zijn gevolg, “sla gij thans het bekken, opdat men
zich morgen vroeg verzamele in het huis van dezen Jood.”
Na aldus zijn bevelen gegeven te
hebben, begaf de vorst zich weer naar zijn paleis.
De volgende ochtend stroomden de
mensen naar het huis van den Jood. En de vorst sprak: “Wie van ulieden wil dit
huis met al zijn toebehoren en inhoud kopen?
Aboe Nawas sprak tot de vorst: “Heer,
ik heb een verzoek, dat namelijk deze éne spijker niet in de verkoop begrepen
wordt.
En de vorst keurde dat goed.
Daarop liet hij het huis verkopen.
Een Jood, die in lijnwaad
handelde, werd eigenaar voor de som van 3000 rijksdaalders. Daarop keerde de
vorst en de anderen weer naar huis terug.
Enige dagen later, zo wordt verhaald, nodigde de Joodse Koopman zijn vrienden
en kennissen uit tot een feestelijke maaltijd in zijn pas gekochte huis.
Toen Aboe Nawas dat hoorde, ging
hij er op uit stinkende krengen te zoeken, nam ze mee naar dat huis en hing die
op aan de spijker, die niet mee verkocht was.
De Jood zag dat en zei tegen
Aboe Nawas: “Wel, mijn vriend, hoe zal ik me straks moeten schamen voor mijn
gasten, als ze die krengen zien en ruiken. Wanneer gij zo goed wilt zijn ze dadelijk
weg te halen, dan wil daarvoor wel een
kleinigheid geven."
“Dat zal gebeuren,” antwoordde
Aboe Nawas, “maar geef me eerst 3000 rijksdaalders, en zo niet, dan komt ge in
moeilijkheden.”
Met tegenzin gaf de Jood aan
Aboe Nawas het geld, en deze nam de krengen met spijker en al en wierp ze weg.
Daarop keerde hij weer naar
Bagdad terug, verheugd dat hij zoveel geld had verworven. Hij gaf daarvan een
gave aan de armen en behoeftigen en nodigde zijn vrienden en gezellen uit tot
een feestmaaltijd te zijnen huize.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten