maandag 28 april 2025

Ezelskomedie (3)

  

De Ezelskomedie, deel 3: De uitvoering van het plan.

Klik hier voor Noten en Commentaar.

Tweede toneel: Leonidas komt opgewonden aan en ziet Libanus niet.


(10) Leonidas
: Waar moet ‘k Libanus nu zoeken of ons beider jonge heer om ze een plezier te geven als nooit eerder in hun leven? ‘k Breng de grootste buit en zege even voor hen met me mee! Omdat ik met hen mag fuiven en mee naar de hoertjes gaan, zal ik evenzeer de buit, die ik behaald heb, met hen delen.

Libanus: (terzijde): Die heeft ergens wat gejat; want als hij kans ziet, doet hij dat. Wee de man, die zo schandalig als portier heeft opgepast!

                                        ***************

Vierde toneel: Leonidas komt op in een kennelijk kwade bui.

(11) Leonidas: Verdomme wat betekent dat, dat niemand naar me luistert! ‘k Had Libanus gecommandeerd bij de barbier te komen; hij is vast niet zuinig op zijn huid, dat hij niet is gekomen.

Koopman (terzijde, met het geld voor de ezels in een zichtbare buidel): Een arrogante kwant.

Libanus:: (veinst vrees): Ik ga d’r an.

Leonidas (sarcastisch): Kan ik je soms begroeten als vrij man? Ben je vrijgelaten, Libanus? (1)

Libanus:: O, spaar me!

Leonidas: Het kost je een flink pak slaag vandaag, dat ik je hier heb getroffen. Waarom kwam je niet bij de barbier, zoals ik zei?

Libanus: (wijst naar de koopman): Hij heeft me opgehouden.

Leonidas: Al had, verdomme, Jupiter je ervan afgehouden en zou hij voor je pleiten hier, je krijgt je portie ransel. Jij schobbejak, mijn hoog bevel negeren!

Libanus: (verstopt zich achter de koopman): Oh, help me vreemdeling!(2)

Koopman: Ik smeek je, Saurea (=Leonidas), hem niet te slaan om mijnentwille. (3)

Na wat heen en weer praten is de Koopman uiteindelijk bereid de buidel met 2000 drachmen aan Leonidas, die zich voor Saurea uitgeeft, af te geven als betaling voor de verkochte ezels.  Maar nu moet nog een voordelige ruil gesloten worden met Argyrippus (de verliefde zoon van vader Demaenetus.)

                                        ***************

(12) Argyrippus: Goed nieuws? Je hebt genoeg gepraat.

Leonidas (gewichtig): Zet nu je oren open, want je zult mijn woorden loven. In de eerste plaats: we zijn je slaven en dat loochenen we niet. Maar als twee duizend drachmen jou op slag geleverd worden, hoe noem je ons dan?

Argyrippus (gretig): Mijn vrijgelatenen.

Leonidas: Niet patroons? (4)

Argyrippus: Ja, nog liever.

Leonidas: Hier! Tweeduizend drachmen in de buidel. Ik zal ze je geven als je wilt.

                                        ***************

 

Libanus wil dat Philenium hem omhelst als beloning.

(13) Argyrippus: Zij jou omklemmen, viezerik? (5)

Libanus:: Ja, vind je dat een schande? Om te leren dat je me niet straffeloos beledigt, zul je mij dragen op je rug, als jij nog op het geld hoopt. (6)

Argyrippus: Jou dragen? Ik?

Libanus:: O, dacht je dat je anders ‘t geld van mij zou krijgen?


Argyrippus
(binnensmonds): Verdomme! (luid) Als het goed is voor een heer zijn slaaf te dragen, klim dan maar op! (hij bukt zich)

Libanus:: Zo krijgt men ze hier klein, de grote heren. Ga staan, zoals je dat als jongen vroeger deed. Begrijp je? (op handen en voeten) Ja zo! ’t Is magnifiek. Jij bent als paard wel op z’n best.

Argyrippus: Stijg op en gauw!

Libanus: (gaat schrijlings op zijn rug zitten) Daar zit ik al – Toe nou, wat gaat dat langzaam! Wat bliksem, ‘k hou je haver in, als jij niet op een draf gaat.(7)

Argyrippus (na een rondje draven): Wees schappelijk, Libanus, hou op!

Libanus: Nee, ‘k ben niet te vermurwen: want ‘k geef mijn paard de sporen nu en drijf het de helling op. En daarna naar de molenaar, waar het met slaag leert draven. (na nog een rondje gemaakt te hebben) Nou halt! ‘k Stijg op de helling af. ’t Is toch met jou maar knudde.

Argyrippus: Ziezo, da’s dat. Nu heb je ons zat vernacheld allebei: krijg ‘k nou het geld?

Libanus: (gaat staan als een Napoleon): Als je voor mij een beeld en altaar opricht, en me als een god een rund hier offert. Want ik ben je heiland.(8)

Leonidas: Ga nu van hem eens weg, mijn heer, en kom eens dichter bij me; richt wat hij vraagt voor mij maar op en breng mij maar een offer.

Argyrippus: En onder welke naam als god?

Leonidas ( hij neemt de houding aan als Alexander) Fortuna, de goedgeefse!

Argyrippus: Dan ben je stukken beter.

Libanus:: Wat is nou beter voor een mens dan de heiland?

Argyrippus: Ik kan Fortuna prijzen zonder de heiland te kleineren.

Philenium (naïef): Maar jongen, ze zijn toch beiden goed.

Argyrippus: Dat weet ik, als ze iets goeds me géven.

Leonidas: Spreek maar een wens uit die je hebt.

Argyrippus: En als ik wens…?

Leonidas: …wordt die vervuld!

Argyrippus: Ik wens Philenium ’t hele jaar voor mij alleen te hebben.(9)

Leonidas: ’t Is je toegestaan.

 

vrijdag 28 maart 2025

 

Samenvatting voorafgaande, en inhoud functie “Reactie-Actie”.

 

In Deel 1 hebben we gezien dat alleen als onze held en minnaar, Argyrippus over 2000 drachmen komt te beschikken, hij een jaar lang kan beschikken over zijn liefje Philenium. Voor de betekenis van de namen verwijs ik naar Deel 1.  Er ligt een rivaal, Diabolus – de Duivel,  op de loer die handje contantje kan betalen. Gelukkig voor Argyrippus is zijn liefje ook op hem verliefd en niet op Diabolus.

In dit deel, twee,  gaat het om het smeden van een plan dat sterk genoeg is om aan het geld, 2000 drachmen, te komen. Waarom de vader, Demaenetus, zijn zoon zo graag de 2000 drachmen wil verschaffen is gedeeltelijk of misschien wel helemaal in zijn eigen belang. Hij verwerft -- de oude viezerik-- het recht de eerst nacht (ius primae noctis) met haar door te brengen. En de zoon met het vooruitzicht de rest van het jaar van haar te kunnen genieten, stemt daarin toe. Er zal bij de Romeinen wel niet zonder reden een juridische aanduiding bestaan voor dit gebruik. Het kwam blijkbaar ook in de praktijk nogal eens voor! Je kunt eruit opmaken dat de Liefde bij de Romeinen iets anders was als bij ons. Liefde had weinig te maken met het huwelijk. En het had alles te maken met verliefdheid en seks.

Voor een Twintigeeuwse burger is dit schema bijna onvatbaar, al zijn er tendensen in onze tijd die erop wijzen dat deze situering van liefde en verliefdheid terug is van weg geweest. Enerzijds het verstandshuwelijk, het huwelijk om zakelijke redenen, en anderzijds de  “one night stands” en de plaats van prostitutie in onze maatschappij.  Christendom en Freud staan een dergelijk plan als van Demaenetus in de weg. Ook al lijkt het iets weg te hebben van het levensverhaal van Cicero, het verhaal zelf overstijgt de werkelijkheid. Het heeft ook wat weg van de Faust van Goethe! Blijkbaar zit in de achterliggende structuur, waarin alles op z’n kop wordt gezet, een onbewuste wens, gedachte of angst verscholen, waar wij slecht mee kunnen omgaan.

 

Deel 2, Plautus, De ezelskomedie (Asinaria)


Klik hier voor de originele tekst in het Latijn.
Zou dit plan kunnen werken?

Leonidas: Luister dan, opdat je er evenveel van weet als ik.

Libanus:  Ik luister..

Leonidas: Herinner jij je, dat de rentmeester (Saurea) Arcadische  ezels aan een Macedonische koopman heeft verkocht?

Libanus: Jazeker, en wat dan?

Leonidas: Nou, die heeft het geld gestuurd om ’t Saurea te geven
 [70] voor de ezels. De jongeman, die ’t brengen kwam, is juist gearriveerd.

Libanus (gretig): Waar is hij?

Leonidas: Je wilt ‘um wel meteen verslinden als je ‘m ziet?

Libanus: Nou en of! Maar zeg, je spreekt toch van die ouwe kreupele ezels, waarvan de hoeven al tot op de hielen afgesleten waren?

Leonidas: Juist, ze brachten altijd van de akker olmenroeden (waarmee slaven werden gegeseld) voor jou mee.

Libanus: Ja, dezelfde, die jou in de boeien naar de akker brachten.

Leonidas: [75] Merkwaardig goed geheugen, jij! Nou, luister, ‘k zat bij de barbier; die knaap begint te vragen, of ik Demaenetus, zoon van Strato ken. Ik zeg meteen, dat ik hem ken en zeg, dat ik zijn dienaar ben en ‘k wees hem ook ons huis.

Libanus: Nou en wat toen – daarna?

Leonidas: [80] Hij zei dat hij ‘t geld van de ezels bij zich had voor Saurea, tweeduizend drachmen; maar dat hij de man niet kende en niet wist wie ’t was. Wel Demaenetus zelf; die kende hij heel goed. Toen hij me dat had verteld…

Libanus: Wat toen…?

Leonidas: Nou luister, heb geduld! Ik nam onmiddellijk ‘t air aan van [85] een geestig en gewichtig man en zei dat ik het was: ‘Rentmeester Saurea’. Dat kan wel zijn, zei hij ‘maar ik ken Saurea helemaal niet en weet niet, hoe hij eruit ziet. Daar moet je nou niet boos om zijn; maar als je wilt, haal dan je meester Demaenetus, die ik ken en onverwijld krijg jij het geld.’ Ik zei, dat ik hem halen zou en dat hij hem hier treffen kon. [90] Hij zou naar ’t badhuis gaan, zei hij, en daarna kwam hij hier. Met welk plan gaan we hem te lijf? Zeg dat eens!

Libanus: Ik peins hierover, hoe ‘k die knaap en Saurea het geld door de neus kan boren. Dit moet gauw uitgekiend; want als die snuiter ’t geld hier brengt, voordat het plan er is, dan gaat het mis en grijpen wij ernaast. Want de ouwe heeft me straks apart genomen [95] buitenshuis en mij en jou gedreigd dat hij ons mores zou leren, als Argyrippus niet vandaag tweeduizend drachmen in zijn poten krijgt. We moeten, zei hij, zijn eigen vrouw of de rentmeester ertussen nemen. Hij heeft ons alle hulp beloofd, die hij verlenen kon. [100] Ga nu naar het forum naar de baas en zeg hem, hoe we ’t zullen doen: dat jij in de plaats van Leonidas rentmeester Saurea zult zijn, als de koopman met de centen voor de ezels strakjes komt.

Leonidas: ’t Komt voor elkaar.

Libanus: Ik houd hem aan de praat, als hij te vroeg verschijnt.

(Leonidas gaat weg, maar draait zich plotseling om)

Leonidas: Hoor  ‘es

Libanus: Wat is er?

Leonidas: Als ‘k soms met mijn vuist je op je falie geef, straks als ik [105] Saurea speel, moet jij niet nijdig worden, hè!?

Libanus: Ben jij bedonderd? Je past wel op mij niet te raken, als je wijs bent. Anders heb je een slecht gesternte bij de wisseling van je naam.

Leonidas: Slik het maar, het hoort erbij.

Libanus: Slik jij het dan, dat ik terugsla?

Leonidas: Ik zeg alleen hoe ‘k het moet doen.

Libanus: Ik zeg je ook, hoe ik ’t zal doen.

Leonidas: [110] Wees niet dwaas!

Libanus: Ik ga akkoord – jij krijgt terug wat je verdient.

dinsdag 25 februari 2025

Plautus: Ezelskomedie (1)

 Plautus: De ezelskomedie (samenvatting in 4 delen)

vertaling: Jacob Hemelrijk

Dramatis Personae:
Argyrippus (1)
, Diabolus (2), Demaenetus(3), Philenium (4), en Leonida-s (5).

 

Deel 1: Geldgebrek.

Beginsituatie.


We hebben het over twee rivalen, die allebei een meisje, P(hilenium), voor een jaar willen bezitten! A(rgyrippus) is verliefd op haar; dat is minder duidelijk van zijn rivaal D(iabolus). D. is zo rijk dat hij meteen over 2000 drachmen kan beschikken om beslag op haar te leggen. A. heeft zich al met haar een tijdlang uitgeleefd, en zit aan de grond, berooid. De vader van A. , D(emaenetus), wil dat zijn zoon gelukkig wordt en helpt hem aan het geld, op voorwaarde dat hij de eerste nacht met het meisje mag doorbrengen (ius noctis primae).

Om de beginsituatie te schetsen moet ik er verschillende scènes bij halen uit allerlei bedrijven in het toneelstuk. Dit is een gevolg van improvisaties, die toneelspelers zich konden permitteren. Dit is meteen ook de reden van de populariteit van Plautus (251-184vChr).

Scène 1: Hoe aan geld te komen? (6)


Demaenetus
: Ik weet toch zeker, dat mijn zoon verliefd is op dat snolletje van hiernaast, Philenium. Is dat de waarheid, Libanus?

Libanus (slaaf): U stapt er recht op af; t’is waar. Maar oh, een zware ziekte heeft hem aangetast.

Dem: Een ziekte? Welke?

Lib: Hij kan zijn woord niet dekken door de daad.

Dem: Ben jij mijn zoon behulpzaam bij zijn minnerij?

Lib: Dat ben ik inderdaad. En ook mijn maat Leonidas.

Dem: Daar doe je goed aan, man; en je verdient zijn dank. Maar Libanus, mijn vrouw! Weet jij niet hoe die is?

Lib: U voelt dat ’t eerst per slot; maar wij komen ook aan bod.

Dem: ‘k Beken, dat ze heel lastig en onaangenaam is.

Lib: ‘k Geloof u al bij voorbaat, voordat u het zegt.

Demaenetus: Als alle vaders, Libanus, maar deden wat ik zei, dan lieten zij hun kinderen toch veel meer vrij en hadden aan hun zoon een vriend en kameraad. Wat mij betreft, ik stuur het daar bewust op aan; want ik zie me graag bemind door wie me ’t naaste staat. Ik spiegel me aan mijn vader, die om mijnentwil vermomd als schipper met bedrog en list een koppelaar een meisje afnam, waarvan hij wist, dat ik, zijn zoon, er stapelgek op was. Hij schaamde zich niet op die leeftijd nog bedrog te plegen voor zijn zoon en door welwillendheid zich te verzekeren van zijn zoons genegenheid. Dat voorbeeld van mijn vader volg ik graag. Want Argyrippus heeft me juist gevraagd vandaag of ‘k hem voor zijn maîtresse kan helpen aan wat geld; en ik zou niet willen, dat hij wordt teleurgesteld. Ik ga om het te krijgen graag voor hem op stap. Zijn moeder daarentegen houdt hem kort en krap, zoals anders vaders doen. Van die traditie stap ik af; omdat mijn zoon mij zijn vertrouwen waardig keurt, verdient hij mijn respect toch zeker op zijn beurt. Nu hij zich wendt tot mij, zoals het een goed zoon past, wens ik, dat ’t geld hem voor zijn liefje wordt verschaft.

Libanus: Uw wens is ijdele wens, als ik het zeggen mag: uw vrouw heeft met haar bruidsschat Saurea meegebracht, de knecht die meer gezag dan u heeft en meer macht.


Dem
: (zuchtend) Jaja, ik kreeg het geld en ik verkocht mijn macht. Nu zal ik je in ’t kort vertellen wat ik van jou verwacht. Tweeduizend drachmen heeft hij nodig en op slag. Zorg dat hij die in handen krijgt.

Lib: Maar waar vandaan?

Dem: Je gapt ze maar van mij.

Lib: Dat is een reuze bak: ik mag van u een naakte man uitkleden! Ze van u gappen, die is goed! Vliegt u eens zonder vleugels! Hoe van u gappen? U bezit zelf geen sou, tenzij u iets gegapt hebt van uw vrouw.

Dem:Je licht maar iemand op, wie ’t is, doet er niet toe, hetzij mijn vrouw, mijzelf of Saurea, de knecht. Ik beloof je straffeloosheid, als het je gelukt.

Lib: U kunt me ook de hei op sturen om te vissen, of met een speer op jacht te gaan – in volle zee.

Dem: Betrek jij dan Leonidas ook in ’t complot. Broed maar iets uit, verzin maar iets, net wat je wilt. Als jij het me maar klaarspeelt, dat mijn zoon de duiten krijgt voor zijn vriendin.

Lib: Zeg mij dan, Demaenetus……

Dem: Wat?

Lib: ….koopt u me los als ik soms in een hinderlaag beland en door min vijanden word overmand?

Dem: Ik koop je los.

Lib: Heb dan geen zorg meer over mij. Ik ga naar ’t forum, als u het goed vindt.

                                             ***************

Scène 2: Wraak! (7)

Argyrippus: Gaat dat hier zo? Dat ik de deur wordt uitgekeild? Is dat de prijs hier voor verdienste uitgereikt? Wie goed doet slecht en slecht doet goed behandelen, hè? Maar die weg zul je niet lang meer bewandelen, zeg; want ik loop regelrecht naar de politie en geef je aan: ik laat je vonnissen, jou en je dochter, welteverstaan. Verleidsters en verpesters en verwoesters van de jeugd! Bij jullie vergeleken is de zee zelfs nog gedwee; de ruwste en meest verslindende zee zijn jullie twee. Op zee heb ik fortuin gemaakt; bij jullie ben  ik ’t kwijtgeraakt. Ondank en hoon is hier het loon voor weldaad en royaliteit. ‘k Zal niet berusten, jullie zult er nu van lusten; want wat ik aan kwaad kan doen, zal ik niet laten je te doen. ‘k Zal jou weer in de toestand brengen, waar je uit voortgekomen bent, in ’t randgebied van armoe en gebrek. ‘k Zal maken, dat je weet, wie jij nu bent en wie je bent geweest. Voordat ik je dochter kende en mijn hart aan haar verloor, leefde jij in de ergste ellende en in lompen van wat brood; en toch was je god nog dankbaar, als hij je dit beetje bood. Nu ’t je beter gaat door mij, schuif je me achteloos opzij. Maar ‘k zal je trots wel remmen en je door honger temmen. Op haarzelf – hoe zou ik boos zijn? Zij is schuldig slechts in schijn. Alles doet ze op jouw bevel; jij bent haar moeder en haar hel. Jouw geldt mijn wraak, die jij verdient hebt en ik stel je aan de kaak.

(pauzeert en kijkt rond)


Maar dat loeder van een moeder vindt het niet de moeite waard om te komen en te praten om mijn woede te bedaren. Ha! Daar komt ze toch, die lokeend. Dan zal ik maar ongezocht haar voor ’t huis de waarheid zeggen, nu ik ’t in haar huis niet mocht.

                                                 ******************

Scène 3: Tijdnood.(8)

Vierde bedrijf:

Diabolus, rivaal van Argyrippus, komt op met een volgeling, zijn ‘parasiet’.

Diabolus: Kom, laat me het contract zien, dat je hebt opgesteld voor ’t mens, het meisje en mij; lees de clausules voor; want jij bent als auteur uniek voor zulk een zaak.

Parasiet: Het mens zal rillen, als ze de clausules hoort.

Dia: Vooruit dan man, lees voor!

Para: U luistert?

Dia: Ja, ik luister.

Para: (leest voor) ‘Diabolus, de zoon van Glaukus geeft hierbij tweeduizend drachmen aan Cleareta, de waardin, opdat Philenium dag en nacht hem toebehoort dit hele jaar.’

Dia: Ja, en aan niemand anders meer.

Para: Moet dat erbij?

Dia: Ja, schrijf het er goed duidelijk bij!

                                              ******************

Mogelijk begeleidende teksten zijn op mijn website Klassieke Humor te lezen in de rubriek “Grappen” helemaal op het eind rechts onder. En in de commentaren van andere aangehaalde stukken van Plautus op mijn blog.

 

dinsdag 28 januari 2025

 Het afgelopen jaar.

Klik hier voor het overzicht 2024!


Het afgelopen jaar heb ik niet alles kunnen bespreken, dat ik had willen bespreken. Zo is de Ezelscomedie van Plautus uit de boot gevallen. Daarmee hoop ik dit jaar te beginnen. 
Het afgelopen jaar was vooral het jaar van de Vrijheid van de Poppen, losjes gebaseerd op de filosofie van John Gray: in zijn boek  “The freedom of the marionettes”. Ik pas zijn filosofie toe op het Wajangpoppenspel, en ga na in welke mate in deze vertoningen onderwerpen aan de orde komen die anders niet besproken zouden kunnen worden. Het gaat dan om de Vrijheid van Godsdienst (Pancasila), Gezinsplanning en het Recht op het nastreven van Geluk. Niet zomaar onderwerpen die je eventjes aan de orde stelt en zeker niet in het politieke klimaat van Indonesië van die tijd (omstreeks 1965). Een en ander werd opgeluisterd met animaties in het commentaar op de sketches.                                                                          Omdat het lezen van deze verhaaltjes een behoorlijk beroep doet op je concentratievermogen en intelligentie ben ik tevreden met een maandelijks aantal bezoekers van 100 personen. Dat lag bij de bespreking van de Vrijheid van Poppen een beetje hoger, maar bij andere verhalen lag de score lager. Dit gemiddelde van 100 is bijna vanaf het begin stabiel: er komen niet veel lezers bij, maar er vallen er ook maar weinig af.                                                                                                                       Wat bij de Vrijheid van Poppen opvalt, is dat vooral de filosofie achter het spel interesse oproept. Ik dacht eerst dat de interesse kwam uit de Indonesische hoek. Dat is niet het geval, omdat een zeker zo interessant Indonesisch verhaal als dat van Aboe Nawas, veel minder de aandacht heeft getrokken dan de Wajang-serie. Ook het optreden van Sveik genereerde veel belangstelling. Daaruit heb geconcludeerd dat niet het land maar het thema de reden is voor de belangstelling.                                       En zo komen we bij een nieuwe opgave voor komend jaar. Ik ben van plan een kaartenbak te maken, met daarin een beschrijving van het verhaal en het verband waarin het ene verhaal ten opzichte van andere verhalen staat. Het is de bedoeling dat dit resultaat als een database op de website komt te staan. Zo kan iedereen gemakkelijker vinden wat hij wil vinden. Zo’n kaartenbak is interessant, omdat nu al duidelijk is dat sommige verhalen veel vaker in de hele wereld zijn terug te vinden dan andere. Zo is het verhaal van de kok die niet tegen de verleidingskunsten van zijn liefje bestand is overal terug te vinden. Misschien heeft het iets met mij te maken, maar ook wel degelijk iets meer objectief met de stand van zaken op onze globe en hoe wij onze aardbol behandelen. Wij warmen de aardbol steeds verder op (de kippetjes worden gebraden) en we kunnen de verleiding niet weerstaan producten te blijven verkopen voor eigen gewin. Kortom een algemeen menselijke trek, waarover eigenlijk nog weinig bekend is.


Toekomst:
De Ezelscomedie: 2 maanden (8x). Japan, korte schetsjes, 1 maand (4x), De Duizend en Een nacht (8x), Jeha (4x), vakantie, Libro de buen Amor (karnaval: 8x) , en wat zich zoal aandient: rest.

zaterdag 25 januari 2025

Spijker en Huis

 Aboe Nawas: de afloop.

Commentaar!


Toen de morgen was aangebroken, verliet Aboe Nawas, als Jood verkleed, het huis en begaf zich naar de vorst. Toen hij het paleis bereikt had, zat daar juist de vorst, omringd door de prinsen, rijksgenoten en al zijn onderdanen. Aboe nawas begaf zich tot hem, boog voor den vorst en sprak: “Vergiffenis, mijn heer, duizendmaal vergiffenis. Ik zou aan Uwe Majesteit aller eerbiedigst willen mededelen hetgeen mij is overkomen. Vannacht is mijn moeder door mijn vader om het leven gebracht, zonder dat ik weet waarom. Maar ik weet zeker dat mijn moeder in ‘t geheel geen schuld heeft. Wat beveelt gij thans?”

Haastig ijlde de vorst naar het huis van den Jood. Toen deze hoorde, dat de vorst op komst was, rende hij van angst alle kanten uit en zocht een goed heenkomen. Nadat de vorst had gezien, dat de Jood niet meer thuis was, sprak hij tot Aboe Nawas, terwijl hij de rijksgenoten, die in zijn gevolg waren, aanzag: “Het is het beste dit huis maar te verkopen,” waarop Aboe Nawas antwoordde: “Al wat mijn heer beveelt, zal ik uitvoeren.” De vorst hernam: “Het zij zo. Bewaak gij slechts voorlopig dit huis. Morgen zal ik hierheen komen, met al mijn rijksgenoten. Gij, minister, “ sprak de vorst tot één uit zijn gevolg, “sla gij thans het bekken, opdat men zich morgen vroeg verzamele in het huis van dezen Jood.”
Na aldus zijn bevelen gegeven te hebben, begaf de vorst zich weer naar zijn paleis.
De volgende ochtend stroomden de mensen naar het huis van den Jood. En de vorst sprak: “Wie van ulieden wil dit huis met al zijn toebehoren en inhoud kopen?


Aboe Nawas sprak tot de vorst: “Heer, ik heb een verzoek, dat namelijk deze éne spijker niet in de verkoop begrepen wordt.
En de vorst keurde dat goed. Daarop liet hij het huis verkopen.
Een Jood, die in lijnwaad handelde, werd eigenaar voor de som van 3000 rijksdaalders. Daarop keerde de vorst en de anderen weer naar huis terug. 
Enige dagen later, zo wordt verhaald, nodigde de Joodse Koopman zijn vrienden en kennissen uit tot een feestelijke maaltijd in zijn pas gekochte huis.
Toen Aboe Nawas dat hoorde, ging hij er op uit stinkende krengen te zoeken, nam ze mee naar dat huis en hing die op aan de spijker, die niet mee verkocht was.
De Jood zag dat en zei tegen Aboe Nawas: “Wel, mijn vriend, hoe zal ik me straks moeten schamen voor mijn gasten, als ze die krengen zien en ruiken. Wanneer gij zo goed wilt zijn ze dadelijk weg  te halen, dan wil daarvoor wel een kleinigheid geven."
 “Dat zal gebeuren,” antwoordde Aboe Nawas, “maar geef me eerst 3000 rijksdaalders, en zo niet, dan komt ge in moeilijkheden.”
Met tegenzin gaf de Jood aan Aboe Nawas het geld, en deze nam de krengen met spijker en al en wierp ze weg.
Daarop keerde hij weer naar Bagdad terug, verheugd dat hij zoveel geld had verworven. Hij gaf daarvan een gave aan de armen en behoeftigen en nodigde zijn vrienden en gezellen uit tot een feestmaaltijd te zijnen huize.