woensdag 12 november 2025

Ideologie?

 Van sprookje naar ideologie

Een antwoord op het commentaar van Fatima Mernissi.

Tweekeer heb ik in Rabat in 1986 voor de deur gestaan van Fatima Mernissi, onaangekondigd. Er werd niet open gedaan. Waarschijnlijk verbleef ze voor de voorjaarsvakantie bij haar familie in Fez, waar ook dit sprookje haar verteld is. Bij een Amerikaanse verhalenverzamelaarster, Daisy Hilse Dwyer, die Fatima goed kende, stond ik in 1982 voor haar kantoor in de Columbia Universiteit in New York, onverwachts. Ik heb niet aangeklopt bij professor Dwyer. In beide gevallen was ik opgelucht dat de gelegenheid niet tot een ontmoeting leidde. Nu pas – 40 jaar later – ken ik de vragen die ik had moeten stellen aan de beide vrouwen. Je kunt ze opmaken uit het onderstaande betoog. De belangrijkste is: hoe kan een sprookje een ideologisch voertuig zijn? Precies in deze semi-boeddhistische bewoordingen. Misschien kom ik op het boeddhistische later in een ander verband nog terug; nu niet.


Op het eind van de 1001 Nacht  heeft Sheherazade net als Aïsha, de dochter van de timmerman, 3 kinderen.  Sheherazade heeft 3 zonen bij haar misogyne Sultan en Aïsha heeft twee zonen en een dochter bij haar misogyne man. Beide vrouwen beschikken over een talent, waardoor de afloop van het verhaal uiteindelijk gunstig uitvalt.  Sheherazade is een geweldige vertelster en Aïsha is geweldig in bed. Maar deze Arabische sprookjes hebben pendanten in de westerse wereld, nog voordat ze in de Arabische wereld bekend waren. De bekendste evenknie is alweer het levensverhaal van Socrates en zijn gemaal Xantippe! Ook dit echtpaar telde drie kinderen (zonen?), maar in dit geval is het niet de misandriese vrouw die in bescherming wordt genomen, maar haar man, Socrates. Ook in deze opsomming misschien een transitie van sprookje naar ideologie (filosofie).


Als we het sprookje samenvatten op de ons eigen manier van 4 acties dan krijgen we:
1.      (Begin) Twee jonge mensen zijn verliefd op elkaar
2.      (Reactie-Actie) Ze trouwen, maar de verliefdheid uit de begintijd verdwijnt.
3.      (Actie-Reactie) Zij wordt gevangen gezet en ze raken van elkaar vervreemd
4.      (Slot) En door elkaar af en toe te zien, krijgen ze niet alleen 3 kinderen, maar komt de verliefdheid uit de begintijd terug.


Mijn samenvatting verschilt op slechts één punt met die van Mernissi. Punt 3 moet opgesplitst worden in twee mogelijke interpretaties van dit deel van het sprookje:
3a. De zoon van de sultan sluit haar op in een kelder en mishandelt haar.Geen interpretatie (Mernissi)
3b. Ze raken van elkaar vervreemd. (Mijn interpretatie)


Uit de interpretatie valt op te maken, hoe hetzelfde gegeven door een vrouw of een man niet alleen anders verteld wordt, maar ook anders wordt geïnterpreteerd. Hierbij speelt een grote rol of iets letterlijk, dan wel figuurlijk wordt opgevat. De een ziet in de kelder een kelder, de ander ziet in de kelder een symbool. Het is een symbool voor onbegrip en vervreemding, min of meer opzettelijk in het verhaal aangebracht. En in dat “min of meer” zit de overeenkomst tussen de beide interpretaties, want in beide gevallen is duidelijk dat de vrouw onrecht wordt aangedaan. De ideologische grondslag van het sprookje is hiermee blootgelegd. 

Mernissi denkt dat dit sprookje echt Marokkaans is. Dit effect heeft zij versterkt door het “live” te brengen door een Marokkaanse vertelster. Daarnaast heeft ze de tekst door een kalligraaf op schrift laten stellen. Uit hoe de tekst op papier staat, zou je bijna kunnen opmaken hoe de vertelster met fluisteren, schreeuwen, gillen, toonhoogte- en tempoverschillen het verhaal heeft verteld. Fatima Mernissi heeft zó haar best gedaan om het sprookje Marokkaans te maken, dat achterdochtige ik geneigd is te denken dat zij wist dat het sprookje niet Marokkaans is van origine.


Haar betoog naar aanleiding van dit sprookje is dat het feminisme niet uit Frankrijk of Amerika is geïmporteerd in Marokko, omdat de strijd tussen man en vrouw in dit oude Marokkaanse sprookje zo onomstotelijk aanwezig is. De vroegere herkomst van het sprookje doet er niet toe. En het zoeken naar de herkomst van het sprookje vindt zij net als de grote sprookjesverzamelaar Decourdemanche uit de 19-de  eeuw een bezigheid  “en pure perte de temps”. Want hoelang werd dit sprookje al niet in Marokko verteld! Je hoort een sprookje in de kleertjes van de Islam, met de stem van de Marokkaanse vrouw en de schmink net als de ”ras al hanut” (Marokkaanse kruidenmix)  uit een rommelig Marokkaans  stalletje langs de kant van de weg. Aan alles is te merken dat het oponthoud van het sprookje in Marokko er niet ongemerkt aan voorbij is gegaan. Dus, de strijd tussen man en vrouw is niet uit den vreemde!


Toch is met behoorlijk grote zekerheid te zeggen dat dit sprookje van origine niet Marokkaans is. De verwijzingen naar de Oudheid zijn duidelijke vingerwijzingen. Ik bedoel de Romeinse badplaats in Tunesië (HammamatLaqçour)  en het voorkomen van Sour (Tyrus in de Libanon)  in het sprookje. In het begin komt een vraag voor “Zeg mij hoeveel sterren staan er aan de hemel?” die vooral voorkomt in de Turkse Nasreddin Hodja grappen. En deze Nasreddin-grappen hebben hun oorsprong in Mesopotamië (Perzië) en misschien nog verder weg in het verre Oosten. Maar vooral het begin van het sprookje waar het Basilicum (Koningskruid) en Iris (Suzanne)  verwijzen naar het verhaal van de Kuise Suzanne uit het Oude Testament - wat inderdaad grote overeenkomst heeft met dit sprookje - maakt dat je met behoorlijk grote zekerheid kunt zeggen dat dit sprookje waarschijnlijk joods-christelijk is en in Marokko is beland via de Feniciërs of Romeinen.


Daaruit kun je concluderen dat er op zijn minst drie invloeden van betekenis zijn geweest op het sprookje: de Midden-Oosterse, de Romeinse én de Marokkaanse invloed. En in plaats van dat het sprookje een bewijs is dat de strijd tussen man en vrouw al eeuwen in Marokko voorkomt, is het ook een bewijs dat die strijd altijd en overal is voorgekomen! En dat is één van de voorwaarden waarop een sprookje drager kan worden van een ideologie, lijkt me.


Is het feminisme een ideologie? Over wat een ideologie is, bestaan verschillende meningen. De beroemdste daarvan zal ik kort noemen. Allereerst komt dan de communist Karl Marx in beeld, die een ideologie een denksysteem noemt dat als doel heeft om spanningen in een maatschappij glad te strijken. Deze definitie is op het feminisme duidelijk niet van toepassing: het feminisme roept eerder maatschappelijke spanningen op dan dat ze die glad strijkt. Ook de opvatting van Althusser strookt niet met die gehanteerd door feministes: het feminisme is nu eenmaal geen (staats-) institutie.  De Italiaan Gramsci laat voor het eerst in dit verband een woord vallen dat vaak door feministes, ook door Fatima Mernissi, wordt gebruikt: hegomonie.


Fatima Mernissi zegt in Beyond the Veil op pag xi: “ (De vroegere feministes) beschouwen de bevrijding van de vrouw als een voorwaarde sine qua non voor de bevrijding van de Arabo-Islamitische maatschappij van de vernederende hegemonie van het Westen”. Hegemonie is volgens Gramsci een samengesteld idee dat cultureel door vrijwel iedereen als vanzelf sprekend wordt aangenomen. Twee dingen springen eruit: dat het idee voor iedereen vanzelfsprekend is, en dat het een idee is van een superieur over een inferieur. De ideologie zou in die zin de ongelijkheid voor vanzelfsprekend aannemen tussen het islamitische Oosten en het christelijke Westen. Of de ongelijke man-vrouw verhouding on-beargumenteerd rechtvaardigen en uitdragen, zonder weerwoord te verwachten.


In het sprookje is duidelijk een strijd van de vrouw met haar man aan de orde. De strijd wordt als vanzelfsprekend gepresenteerd en is die van een superieur tegen over een ondergeschikte. In hoeverre draagt de strekking van dit sprookje bij aan ideologievorming, aan een oordeel dat mannen en vrouwen in aparte leefwerelden zouden moeten kunnen leven, maar gedwongen zijn een leven met elkaar te delen. Met de verschillen tussen mannen en vrouwen wordt geen (te weinig) rekening gehouden in de maatschappij. En in hoeverre draagt dit sprookje dan bij aan de bewustwording van deze tegenstellingen en de maatschappelijke tekortkomingen?


Als we bij de herkomst van het sprookje stilstaan, dan valt op dat joods-christelijke waarden over zouden kunnen gaan in feministische waarden. Ook al is het feminisme geen christelijke beweging, ze streeft wel een liefdevolle, gelijkwaardige samenleving na, net als de Islam en het christendom. Je zou in die zin het feminisme een concurrent van godsdienst kunnen noemen. Wat in het sprookje misschien aan de orde is, zoals vaak als de waarden van de ene beweging overgaan in die van de andere, dat het sprookje de kijk verraadt hoe het Oosten neerkeek op het Westen, wat de plaats van de vrouw in de westelijke samenleving betreft. Helemaal vreemd is dat niet, als je bedenkt dat piraten eeuwenlang westerse vrouwen te koop hebben aangeboden aan oosterse heersers. De harem van het Turkse Topkapi in Istanbul bestond grotendeels uit westerse vrouwen. Deze vernederde vrouwen kwamen onder de meest erbarmelijke omstandigheden als slaven bij deze heersers aan, nadat ze tijden in ondergrondse kelders gevangen waren gehouden. Maar je vraagt je af: is dit geschiedenis of bestaan deze mistoestanden nog steeds?


Andersom had ’t Westen over de manier waarop de harem functioneerde ook allerlei vooroordelen. Uit schilderijen uit de 17-e tot aan de 19-e eeuw werden er allerlei taferelen in harems afgebeeld, die nooit zo zijn geweest als op deze schilderijen verbeeld: naakte vrouwen die met elkaar badderend zich lustig aan elkaar laafden. Het leek allemaal om seks te gaan! Op een enkele heerser na waren de meesten monogaam en zijn vrouwen leken seks eerder als een normaal leuk tijdverdrijf te zien dan om te laten zien wie er de baas was. Maar ze zaten wél in een harem, een wereld apart van de mannenwereld.


In beide gevallen is dit kritiek op mistoestanden. Maar je zou er ook uit kunnen afleiden dat die visies over en weer zo verschillend waren dat er geen sprake is van één en dezelfde strijd tussen mannen en vrouwen in beide invloedssferen, maar dat er sprake is van verschillen in lading. Ik zou willen concluderen dat deze strijd in Arabische landen in feite al beslecht is in de manier waarop de Islam mannen- en vrouwenwereld van elkaar scheidt. Het is een oplossing, waarover valt te discussiëren. In een Islamitisch land moeten dus de maatschappelijke verhoudingen niet zozeer gelijkwaardiger worden, maar rechtvaardiger. In ’t Westen is bijna het omgekeerde het geval. In het westerse bestel zit de ongelijkwaardigheid verankerd, is misschien zelfs een bestaansvoorwaarde om te kunnen concurreren. De ongelijkheid kan zich beroepen op de Wet. In ’t Westen is het een strijd om gelijkwaardigheid van de een t.o.v. de ander en niet zozeer om rechtvaardiger verhoudingen. Een kwestie van individueel fatsoen! Hier volgt de rechtvaardigheid vanzelf op de gelijkwaardigheid?


Precies zoals de westerse Gramsci, maar ook de oosterse Mernissi, zegt, zorgt de strijd voor gelijkwaardigheid voor een rechtvaardigere maatschappij. En dat Mernissi dit zegt is in feite vreemd: zij had in de eerste plaats voor een rechtvaardiger maatschappij moeten pleiten om tot gelijkwaardigere verhoudingen te komen. Die gelijkwaardige verhoudingen bestaan in principe al in haar maatschappij in de vorm van de scheiding van mannen- en vrouwenwereld? Misschien is haar feminisme meer gekleurd door de Amerikaanse cultuur dan zij zich bewust is?


Kunnen sprookjes aan de bewustwording van de tegenstellingen tussen mannen en vrouwen in een waaier van culturen bijdragen? De vraag is minder onschuldig dan je hem in eerste instantie denkt. Want het waren bovenstaande ideeën die hebben geleid tot de Arabische Lente. Het Internet spreekt vooral over de verworvenheden van de Arabische Lente, en weinig over de duizenden doden en de installatie in verschillende Arabische landen van repressieve regiems. Een sprookje kan een hoofd op hol brengen en voor je het weet zit je in onomkeerbare ellende.


Kunnen sprookjes de weg wijzen naar bevrijding? Op de een of andere manier doen ze dat, doordat er een verborgen ideologie in doorklinkt die ik in de bespreking van het Grimms sprookje Jan en Grietje het Substratum Femininum Philosophicum  (SFP) heb genoemd. Dit is met een knipoog bedoeld om de ruimte te scheppen en het oordeel over de ander, over een andere situatie zo lang mogelijk uit te stellen. Dat uitstel is belangrijk, omdat geen enkele bevrijding uit de lucht komt vallen. Je kunt het sprookje als een bewijs voor het feminisme gebruiken, maar is daarmee nog niet feministisch. Dat wordt het pas als het een banier wordt, waarachter men zich schaart. Het verschil tussen de protesten van Dolle Mina en de Arabische Lente zou uit het verschil in culturele achtergrond moeten worden verklaard. In het ene geval gaat het om “Baas in eigen Buik” en in het andere geval om een rechtvaardigere samenleving. En sprookjes kunnen die achtergrond reliëf geven, denk ik. En dan komt het feminisme niet uit het Westen, maar voort uit de eigen cultuur.

dinsdag 23 september 2025

 Wie wint er van de twee: de vrouw of de man?(2) en (3)

eigen vertaling uit het gesproken Marokkaans Arabisch.

 

Een sprookje (Inleiding) van de wreed wonderschone Aïsha en de prinselijke pestkop Mohammed (1).

Het was wat het was:
eens was er Basilicum (4) en Iris-gras (5),
wat overal te vinden was.

Er was eens een timmerman die een dochter had met de naam Aïsha. Om het uur ging zij naar boven het dakterras op om haar Basilicum (het koningskruid) water te geven. Dat was de zoon van de sultan opgevallen en hij had de gewoonte haar te bespioneren iedere dag. Op een dag toen hij haar naam te weten wilde komen, zei ze hem dat zij Aïsha heette.

Daarop zei hij haar: “Juffrouw Aïsha, dochter van de timmerman, jij die zo goed zorgt voor de Basilicum en het telkens water geeft, zeg mij eens, hoeveel blaadjes telt de plant?

En zij antwoordde hem: “Mijnheer Mohammed, zoon van de koning, jij die het boek van Allah hebt bestudeerd, zeg mij eens, hoeveel sterren staan er aan de hemel? En hoeveel vissen leven er in het water? En hoeveel punten staan er in Het Boek?(5)

Hij deed zijn raam dicht en ging naar beneden naar zijn kamer. Ook zij ging naar beneden naar haar kamer. De volgende dag ging zij weer naar haar dakterras om de Basilicum water te geven en hij lette op haar. Zij waren “soep” (6) aan het koken en vanaf beneden riepen ze haar te komen eten: “Aïsha, kom naar beneden om soep te eten!

Daarop zei zij tegen hen: “Breng het maar naar boven bij mij!” Zij brachten haar een kommetje soep. Zij ging zitten om te ontbijten. Wat kikkererwten uit de soep vielen uit haar mond tussen haar borsten, en daarna at zij ze toch op.

Daarop zei hij tegen haar: “Dit zal ik tegen je blijven gebruiken, steeds weer zal ik het zeggen! Om je te pesten! (7)

De volgende dag klom zij naar boven naar het dakterras om de Basilicum water te geven en hij bespiedde haar: “Aïsha, dochter van de timmerman, jij die de Basilicum water geeft en haar besproeit, zeg mij hoeveel blaadjes zitten er aan deze plant?

En zij antwoordde hem: “Mijnheer Mohammed, zoon van de koning, die Het Boek van Allah heeft bestudeerd, zeg mij hoeveel sterren er aan de hemel staan, en hoeveel vissen er in het water zwemmen, en hoeveel punten er in Het Boek staan?

Hij zei haar: “ Weet, gevallen vondelinge, jij bent als de kikkererwt die tussen je borsten is gevallen en die je daarna hebt opgegeten.(8)

Daarop zei ze tot zichzelf: “Hij houdt mij in de gaten!” Twee dagen ging ze niet naar boven naar haar dakterras, maar hield ze hem in het oog, heel voorzichtig, heel voorzichtig, heel voorzichtig, totdat zij hem aantrof in een winkel. Hij zat daar een granaatappel te eten (9), zij begluurde hem, terwijl hij daar een granaatappel met kleine hapjes tegelijk zat te eten, en toen viel er een korrel van de granaatappel op de winkelvloer. Hij bukte zich en pakte de korrel vanonder de toog op en at hem op. Zij keerde terug naar huis en liet hem daar achter. De volgende dag ging ze naar boven het dakterras op om de Basilicum water te geven.

Hij zei tegen haar: “Jij, die de Basilicum water geeft en besproeit, zeg me: hoeveel blaadjes telt deze plant?” En zij antwoordde hem: “Mijnheer Mohammed, zoon van de koning, jij die Het Boek van Allah hebt bestudeerd, zeg mij: hoeveel sterren staan er aan de hemel, en hoeveel vissen zwemmen er in het water en hoeveel punten telt Het Boek?” Daarop zei hij: “Weet, gevallen vondelinge, dat je bent als de kikkererwt in de soep, die toen die tussen je borsten is gevallen, haar oppakte en opat.” Waarop zij hem zei: “Weet dan, jij gevallen vondeling, dat je lijkt op de korrel van de granaatappel die onder de toog in de winkel was gevallen, haar oppakte en opat.” En hij zei: “Mijn god, dit meisje houdt mij in de gaten. En heel voorzichtig, heel voorzichtig bleef hij haar daarna bespieden.

Op een dag kwam hij bij de deur van haar huis. Een Jood kwam daar om vissen te verkopen. Voor haar deur kocht hij van de Jood de ezel met vis en hij kleedde zich in zijn kleren. Hij gaf hem geld hiervoor en ging zitten om de vis te verkopen. “Kom vis kopen! Kom vis kopen!” En zij ging naar buiten en zei hem: “Beste (Jood) man, jij verkoopt vis?”

En hij zei haar: “Jawel, mevrouw!”
En zij zei daarop: “Hoeveel kost me dat?”
En hij zei haar: “Laat me je kusjes geven, op jouw wang, en de vis is van jou!”
En zij zei: “Mijn god, er is hier niemand, en zij liet zich kussen”.  En hij stond de ezel met vis aan haar af en ging weg naar huis. Zij ging met de vis naar binnen, gaf de vis aan de mensen (te eten). En ze liet de ezel achter in de straat en bleef binnen. Ze ging haar eigen huis in, om er twee dagen te werken. Toen ging ze weer het dakterras op, en meteen toen zij het dakterras opkwam, hield hij haar in de gaten.

Ha, besproeister van de Basilicum, jij die hem water geeft,
zeg mij hoeveel blaadjes zitten er aan de stelen van de Basilicum?

Waarop zij antwoordde: “Mijnheer Mohammed, zoon van de koning,
jij die Het Boek van God hebt bestudeerd,
zeg me hoeveel sterren staan er aan de hemel,
en hoeveel vis zwemt er in het water,
en hoeveel punten staan er in Het Boek?

Waarop hij haar zei: ”Weet gevallen vondelinge,
die lijkt op de kikkererwt in de soep die tussen je borsten is gevallen, ze hebt opgepakt en opgegeten…

En zij onderbrak hem met de woorden: “Weet jij gevallen vondeling,
die lijkt op de gevallen granaatappelkorrel die onder de toog was gevallen in de winkel, haar oppakte en opat
…”

En hij nam het weer van haar over: “Er was eens een visverkoper, en de dochter van de timmerman heeft hem haar wang geboden!

Toen riep ze uit: “Mijn god-oh-god!”

De volgende dag vroeg ze haar vader om hulp, en zij zei hem:

“Koop mij zwarte verf!” Haar vader ging haar verf kopen en zij ging zeven dagen lang haar hoofd zwart zitten verven zolang als nodig was dat het leek alsof zij echt zwart was, zwart als een zwarte knecht van de zoon van de koning. En zij zei tegen haar vader:


“Vader, ga naar de markt om mij daar te verkopen.” En hij zei haar: “Nee.” En zij zei hem: “Ik heb je gezegd: ga naar de markt om mij te verkopen! En maak je geen zorgen over mij!” ’s Ochtens  verkocht hij haar op de markt—treuzelend, omdat hij haar niet onder de prijs wilde verkopen? Aan de hoogste bieder: de zoon van de sultan. Hij was het die haar kocht. Hij nam haar mee naar huis en prees haar aan als de beste werkster ooit.

En hij zei tegen zijn werksters: schrob haar schoon, stop haar in bad, trek haar kleren aan en breng haar naar mijn kamer. En zij zei tegen de werksters: “Ik wil niet dat je mij schoon schrobt, ik wil geen bad nemen. Laat mij met rust!” Zij gaven haar kleren om zich te kleden. Zij nam met zich mee een mes, een spiegel, lippenstift en een radijs.

De nacht brak aan, zij vergezelden haar naar boven, zij nam (stiekem) bilzekruid (10) met zich mee. Zij brachten haar naar boven naar de zoon van de koning. Zij bleef lachen en zij speelde nu eens dit spelletje dan weer een ander spel. Zij ging thee zetten, schonk hem het bilzekruid in, een heel glas vol. Dat gaf ze hem! Toen hij het had opgedronken, viel hij neer, de zoon van de koning. Zij pakte haar mes en schoor zijn baard af, helemaal, maakte zijn lippen rood met lippenstift en maakte zijn ogen zwart, deed een radijsje in zijn kont en zette een spiegel voor hem neer. Ze riep hem vanuit de verte en hij viel flauw. Even later sloeg hij zijn ogen op, de zoon van de koning kwam bij bewustzijn…..

Drie dagen lag hij als verlamd terneer. Op een dag stond hij op en ontdekte hij de spiegel, die voor hem stond. Hij hield hem voor zijn gezicht en zag de lippenstift, de zwart opgemaakte ogen en ontdekte het radijsje in zijn achterste. Hij ging op zoek naar de vrouw. Waar was zij, die vrouw die geen vrouw was? God mag weten wie het is die met mij zulke spelletjes speelt. Zo’n zeven dagen verstreken, waarin het raam niet open ging. En hij liet zijn baard staan, waste zijn gezicht, en hij knapte zijn hoofd op. En zij ging iedere dag naar het dakterras om de zoon van de sultan te zien of hij het raam zou open doen.  Op een dag deed hij het raam open. En zei tegen haar:

Jij die het Basilicum water geeft en besproeit
zeg mij hoeveel blaadjes zitten er aan de steel?

En zij antwoordde: “Mijnheer Mohammed, zoon van de koning,
die Het Boek van God heeft bestudeerd
zeg mij hoeveel sterren staan er aan de hemel
en hoeveel vissen zwemmen er in het water
en hoeveel punten staan er in Het Boek?

Waarop hij zei: “Weet gevallen vondelinge,
bij wie een kikkererwt uit de soep tussen haar borsten is gevallen, en die oppakte en opat.

En zij zei: “Weet gevallen vondeling,
bij wie een korrel van de granaatappel onder de toog in de winkel viel, het opraapte en opat.

Hij antwoordde: “Ik was de visverkoper,
en het was een spelletje van mij, de kussen op de wang van de timmermansdochter.

Zij antwoordde hem: “Ik was de zwarte werker en het was goed dat jij mij kocht: ik heb gespeeld met het mooie gezicht en de kont van de zoon van de sultan!

Daarop zei hij: “Mijn god nog aan toe! Zij heeft mij een poets gebakken!”

De volgende morgen ging hij naar zijn vader en zei hem: “Jij gaat mij verloven met de dochter van de timmerman.” Daarop zei zijn vader: ‎‎“Ik heb voor je dochters van ministers en de dochters van je oom uitgekozen, en dan kies je voor de dochter van een timmerman?” En hij zei daarop: “Ik ga hier niet weg, tenzij je voor mij de hand vraagt van de dochter van de timmerman. En wat je ook zegt, en hoe vaak je het me zegt, ik neem haar.” En de volgende ochtend begaf de koning zich op weg om de hand te vragen van de dochter van de timmerman. De timmerman ging naar zijn dochter, en zei haar: ‎‎“Onze koning wil dat je verlooft met zijn zoon.”

Zij zei hem: “Vader, oké, verloof mij maar met hem. Maar ik wil ’s nachts niet bij hem zijn.”

Hij zei haar: “Mijn dochtertje, dat God hem jou geeft” En zij weer: ‎‎“Maar ’s nachts wil ik niet met hem zijn”. Hij vroeg een bruidsschat ‎‎voor haar. Die gaf hij hem en hij accepteerde de bruidsschat.

Zei zij hem: “Vader, jij hebt toch het huis van de sultan gezien? Waar dat is?”

Hij zei: “Jaaaaa….!” En zij zei daarop: “Is het niet mogelijk om voor mij een tunnel van hier naar zijn huis te graven?”

Hij zei: “Okaaaay…..” Zij zei daarop: “Je hoeft niets anders te doen dan een tunnel voor mij te maken. Haal werkers! Rust niet tot zij klaar zijn met onder de grond een tunnel te graven tot bij het huis van de zoon van de koning". 

Even later kwam de bruidegom, de zoon van de koning, op bezoek. Hij ging meteen achter haar aan, en ontvoerde haar.


En hij zei tegen haar: “Mijn werk, mijn doen en laten, mijn falen, dat
alles heb jij bewerkstelligd!”, waarop zij zei: “Dat alles heb ik jou aangedaan!”

En hij sprak toen aldus:

”Wie is van ons tweeën de slimste: de vrouw of de man?” En zij gaf hem ten antwoord: “Mijnheertje, dat is de vrouw!”

Hij sloot haar op, en verstopte haar in zijn kelder en iedere dag bracht hij haar een halfje gerstebrood en olijven en koud water, en hij schreeuwde naar haar en telkens zei hij:

"Aïsha, de getemde, kelderbewoonster,
Wie is de slimste: de vrouw of de man?”

En zij antwoordde: “Dat is de vrouw, mijn meneertje!”

Hij ging naar zijn kamer, en dit ging zo door dag in en dag uit.

Haar vader ging erop uit om haar te zoeken: waar was zij? Waar was zij? En de mensen brachten hem er van op de hoogte en zeiden hem dat de zoon van de koning haar verstopt had in een kelder. Hij riep de knechten bij zich om uit te zoeken wanneer de zoon van de koning uit de kelder onder de grond, waarin zij zat, kwam. En zo vond hij haar. Zij begon bij haar vader te slapen en was in de kelder overdag. De zoon van de koning bracht haar iedere dag van dat gerstebrood, water en olijven, en zei dan tegen haar: “Wie is er slimmer de man of de vrouw?” en zij antwoordde dan: “Dat is de vrouw, mijn meneertje!”

Op een dag benaderde hij haar en zei haar: “Aïsha, de getemde, die woont in een kelder, ik ga een uitstapje maken naar Tyrus (Soer).” (11) Zij zei hem daarop: "Veel plezier, mijn meneertje! Wanneer?” En hij zei haar: “Ik ga deze vrijdag. En vorige vrijdag, ben ik niet weggegaan, maar is zij (bij mij) gekomen.” En zij weer: “Veel plezier, mijn meneertje, en sterkte!” Zij ging naar haar vader, en zei hem: “Vader, ga henna voor mij halen om mijn haar rood te verven en ga mij een tent kopen en een extract rozengeur". En hij zei: “Goed, dit  alles zullen we voor je doen.” De dag waarop de zoon van de koning wegging, benaderde hij haar om haar te eten te geven. Hij zei haar: ‎‎“Ik ga nu naar Tyrus!” Zij zei hem: “Goed voor je, mijn meneertje!” Zij ging naar haar vader om hem te zeggen: “Morgen ga je voor mij in Tyrus een tent opzetten, nog voordat de zoon van de koning daar is aangekomen". De slaaf zette de tent voor haar op en deed alles wat zij wilde. Voordat zoon van de koning aankwam, trof hij haar tent aan, piekfijn opgezet. De slaaf ging zitten voor de ingang van de tent. De koningszoon zei bij zichzelf: “God-doh-god, wie is het die mij naar de kroon steekt?” Zij hebben zijn tent naast die van haar opgezet. Hij riep zijn slaaf en zei tegen hem: “Ga eens kijken, wie er in die tent zit”.  De slaaf ging weg en vond de slaaf zittend voor de ingang van de tent. Hij zei hem: “Van wie is deze tent?” “Daarin woont een mevrouw (12)” De slaaf van de koningszoon ging terug naar zijn eigen tent en zei hem: “Er is een mevrouw (12)  in die  tent.” Hij zei hem: “Ga haar zeggen dat zij bij mij moet komen. Ik wil met haar praten.” Hij ging erheen en zei tegen haar slaaf: “Zeg tegen jouw mevrouw: kom met de zoon van de koning praten.” Daarop zei zij: ‎‎“Ga naar je meester en zeg tegen de zoon van de koning dat hij bij mij komt. Een vrouw gaat nooit naar een man; hij komt naar de vrouw toe!” Hij stond op en ging direct naar haar toe. Hij ging de tent in, en zij kletsten, praatten met elkaar, aten, en dronken. Er was niets dat ze niet deden drie tot zeven dagen lang. En zij gingen met elkaar naar bed (13). De dag waarop hij weg wilde gaan naar huis, ging hij eerst naar zijn eigen tent om en ring te halen. Die gaf hij haar. Daarop pakte zij vlug haar spullen en vertrok, nog eerder dan hij. Toen hij wegging, vond hij geen sporen meer van haar, die ze had achtergelaten. Hij zei tegen hen: “Waar is zij?” En zij gaven ten antwoord: “Mijnheer, zij is weggegaan naar huis.” En ook hij ging naar huis. Meteen bij thuiskomst ging hij rechtstreeks naar Aïsha toe. En hij zei tegen haar: 

Aïsha, de getemde, die woont in een kelder, als je naar mij hebt uitgezien: het uitstapje is al voorbij.

En zij antwoordde hem: “Goed voor je, mijn meneertje!” En hij:

Mocht je ooit een oogje op mij laten vallen, helaas ik heb ginder al iemand gevonden. Nog nooit heb ik iemand gezien zoals zij.

Waarop zij hem zei: “Goed voor je, mijn meneertje!” Daarop ging hij naar huis. Zij was zwanger, en beviel van een jongen, die zij “Soer” (Tyrus) noemde. Zij liet hem achter bij haar vader, en ging terug naar de kelder. De zoon van de koning kwam iedere dag en bracht haar het gerstebrood en olijven en water.  En hij zei tegen haar: “Wie is de slimste? De vrouw of de man?” En zoals altijd zei ze: “Dat is de vrouw, mijn meneertje!”

Op een dag kwam hij bij haar en hij zei tegen haar: “Beste Aïsha, de getemde die woont in de kelder, ik ga voor een uitje naar “Doer”, waarop zij als altijd zei: “Goed voor je, mijn meneertje! Wanneer?” ‎‎“Meteen deze week!” “Goed voor je, mijn meneertje!” Zij ging naar haar vader, en zei: “Haal henna, en haal mij een tent in een andere kleur.” “Oké, mijn dochter.” Zij deed henna in haar haren, zij doste zich mooi uit en zette haar tent heel mooi op. Ook de zoon van de koning ging op pad en hij trof haar daar aan, mooi opgemaakt, eerder aangekomen dan hij. Hij riep zijn slaaf: “Ga eens kijken wie er in die tent is!” Hij antwoordde: “Mijnheer, die tent is van die mevrouw van eerder.” Hij zei hem: “Ga erheen en zeg haar te komen”. Hij ging naar haar toe en zij zei tegen hem: “Dat zij niet naar hem die naar haar verlangde, zou komen. Hij kon naar haar komen.” Daarop ging de zoon van de koning naar haar toe, lag bij haar in bed zeven dagen lang en gaf haar bij zijn afscheid zijn dolk. En hij zei tegen haar: “Dat God je vrede ‎‎(rust) schenkt, morgen ga ik naar huis.” Maar de zoon van de koning had zijn tent nog niet opgebroken, of zij was al weg, verdwenen. Daar stonden ze dan, en vonden niemand meer, en zij begonnen zich daarover te verwonderen en zeiden: Iemand die zoiets doet is een Jinn en geen mens!

En de zoon van de koning ging naar huis en meteen toen hij thuis was, ging hij naar haar toe. En hij zei: “Aïsha, de getemde, die woont in een kelder, wie is er nu slimmer de man of de vrouw?” En zij antwoordde hem: “Dat is de vrouw, mijn meneertje!” Hij gaf haar gerstebrood, water en olijven. En hij zei haar: “Ik heb meer van de bloem van deze vrouw genoten dan de vorige keer, we hebben zó van elkaar genoten dat je nooit ook maar in haar schaduw kunt staan!” Zij kwam recht voor hem staan en zei: “Goed voor je, mijn meneertje!”

Hij ging naar huis. En weer was ze zwanger van hem geraakt, en ging ze naar het huis van haar vader om er te bevallen en zij noemde hem ‎‎“Doer”. En ook hij kwam een derde keer bij haar om haar te zeggen: ‎‎“Aïsha, de getemde, die woont in een kelder, wie is er slimmer de vrouw of de man?” En zij zei hem: “Dat is de vrouw, mijn meneertje!” En hij zei haar: “Ik ga deze keer naar Lalla Hammamat Laqçour.”(14) En zij zei: “Goed voor je! Mijn meneertje! Wanneer?” Hij zei haar: “De volgende week ga ik weg.”

Ook zij ging weg, deed alles als de vorige keer. De zoon van de Sultan had nog niet zijn tent opgeslagen, of zij was er al. Voordat hij haar bezocht, vroeg hij zijn slaaf:  “Ga eens kijken wie er in die tent daar is.” De slaaf zei hem: “Mijnheer, dat is weer diezelfde mevrouw, zij is het die daar haar tent heeft opgezet.” “Ga erheen en vraag haar of zij bij mij komt. Als ze dat niet wil, dan ga ik naar haar toe.” Ging de slaaf naar haar toe. “Als de zoon van de koning bij mij wil komen, oké! Maar ik ga naar niemand toe.” Stond de zoon van de koning op, ging naar haar toe, lagen ze bij elkaar in bed, een tijdje. Een week lang lachten ze met elkaar, en speelden ze met elkaar, en vermaakten ze elkaar. “Morgen ga ik weg naar huis!” Zij kwam bij hem en zei: “Ga maar weg, mijnheer, zoon van de koning. De groeten! En gezondheid!” Hij pakte een gesp (15) en gaf het haar. Zij ging weg naar huis, en weer beviel zij, dit keer van een meisje. Zij noemde haar Hammamat Laqçour.

De tijd ging voorbij: de koning wenste zijn zoon uit te huwelijken. Daarop zei hij: “Vader, ik ga niet trouwen!” Zei hij tegen zijn zoon: ‎‎“Geen sprake van! Ik heb je verloofd met de dochter van je oom!” Tegen de tijd van de huwelijksvoltrekking, ging de zoon van de koning weg naar zijn eerste vrouw, en hij zei haar: “Aïsha, de getemde die woont in een kelder. Vader heeft mij zonet uitgehuwelijkt!” “Wie is de gelukkige?” “Dat is de dochter van mijn oom (van vaderskant).” ‎‎“Goed voor je, mijn meneertje! Wanneer gaan jullie je inrichten?” ‎‎(16) “Morgen richten we ons in.”

Zij ging heen naar haar kinderen, kamde hun haar, stak ze in de mooiste kleren. Zij kleedde ze aan in hun eigen kleren. Zij deed de oudste jongen de ring aan, de andere droeg de dolk en het meisje de gesp en ze zei tegen hen: “Luister, zij gaan hun huis inrichten en jullie pakken hun meubels en maken het kapot en als ze je iets vragen dan zeg je: ‘Dit huis is het huis van onze vader, en vervloekt zijn de honden (17) die achter ons aan lopen', en jullie zeggen verder: ‘Maak vrij baan voor Soer, Doer en Hammamat Laqçour, wij gaan naar het huis van onze moeder Aïsha, de getemde, die woont in een kelder’”. En Aïsha zei tegen haar vader: “Vader, breng ze naar de poort van het huis van de koning. Zij zullen er binnengaan, en jij komt terug naar huis.

Hij nam ze mee, zij gingen het huis van de koning binnen en haar vader keerde terug naar huis. Ze zagen hen, en zeiden tegen hen: ‎‎“Deze kinderen, wie zijn dat? Zijn dat de kinderen van de vizier ‎‎(minister) of zijn het de kinderen van de vrienden van de koning?" Toen de kinderen hen zagen, pakten zij het meubilair in de kamer. Zij begonnen het behang eraf te trekken en maakten de meubels kapot, helemaal. En de mensen zeiden tegen hen: "Beheers je, schaam je, kom tot jezelf!" Zij werden bang en sloegen hen. (18) “Kalmeer ze!”, maar zij riepen terug: ‘Dit huis is ons huis en vervloekt zijn de honden die achter ons aan lopen’. Zij waren bang. Zij riepen de zoon van de koning. Hij luisterde naar ze en zij zeiden hem: “Maak vrij baan voor Soer, Doer en Hammamat Laqçour, wij gaan naar onze moeder, de getemde die woont in een kelder.” En hij schreeuwde ze toe: “Kinderen, wie zijn jullie?” “Wij zijn de kinderen van Aïsha, de getemde die woont in een kelder.” Daarop vroeg hij de oudste zoon: “Hoe heet je?”  En hij zei hem: “Ik heet Soer”. Daarop vroeg hij de jongste jongen: “En jij, hoe heet jij?” “Ik heet Doer en dit meisje heet juffrouw (lalla)  Hammamat Laqçour.” Toen viel zijn oog op de ring, ontdekte haar aan de vinger van de oudste jongen. Hij zag de dolk van de jongste zoon en zijn gesp  merkte hij op bij het meisje. En hij ging naar Aïsha toe, en zei haar:

Aïsha, de getemde die woont in een kelder…” En zij vulde hem aan:

Wat is er van uw dienst, mijn meneertje?”

Wie is de slimste van de twee: de vrouw of de man?” En zij zei:

Dat is de vrouw, mijn meneertje!” En hij zei haar:

Sta mij toe je naar boven te begeleiden.”


Zij gaf hem haar hand en hij bracht haar naar boven. Zij ging de
badkamer in, masseerde zich schoon, waste zich en trok haar eigen kleren aan. Ondertussen was de dochter van de broer van zijn vader ‎‎(oom) klaar voor de huwelijksceremonie, zij zou zijn bruid worden in de plaats van Aïsha. De zoon van de koning wilde niet meer met haar, maar wilde Aïsha in haar plaats. Hij maakte Aïsha tot zijn bruid: het leven duurt tot aan de dood. En ze zeiden hem: Ga bruiloft vieren met Aïsha, Aïsha, de dochter van de timmerman, de getemde die in de kelder woont.

Wij laten hen ijzer eten en zij, de geesten (jnoen), eten honingkoeken.