De wandeling door het besneeuwde Capelse landschap deed mij
aan Munch denken, omdat hij op een schilderij de verbeelding in de sneeuw van toekomstige
ontmoetingen heeft vastgelegd. Op mijn wandeling kwam ik allerlei mensen,
vogels en dieren tegen, waardoor ik besefte hoe ingrijpend het afgelopen jaar
mijn leven heeft veranderd.
Ik keek vanaf het fietspad naar een omheinde plek waarin
volgens mij een varkentje liep te snuffelen in de sneeuw. Er kwam een ouder
echtpaar mij tegemoet en ik vroeg de man: “Loopt daar nou een varken in de
sneeuw?” De man keek eens goed en antwoordde: “Nou, ik denk eerder dat het een
schaap is…” Hij had een degelijke bril op, en die had ik thuis gelaten. En ik
moest denken aan die keer in Marokko, toen ik door een boer bij de hand werd
genomen, en meegetroond naar de rand van een veld begroeid door een grijs groen
soort klaver, dat hij binnenkort hoopte te verkopen. Opeens lichtte het grijs groen op
onder het samen ernaar kijken; het werd glanzend oplichtend groen met
overeenkomstige vitaliteit. In Marokko was ik vaker mensen tegengekomen, die
het talent bezaten met hun blik iets doodgewoons te veranderen in iets
wonderschoons, dat tintelde als het impressionisme van Van Gogh. Deze tinteling
was geen schilderstruc maar bestond echt als een belevenis in de realiteit. De
Marokkaanse man die mij liet delen in deze belevenis van de werkelijkheid, is
overleden.
Winterlandschappen doen mij altijd weer denken aan iedereen,
die ik onderweg ben kwijt geraakt. Dat komt omdat mijn moeder midden in de
winter in bevroren grond bedekt met een laagje sneeuw is begraven. Dit jaar
zijn er twee mensen voorgoed van mijn aarde verdwenen: mijn zwager en mijn
nichtje. Anderen (2) kregen zulke heftige ongelukken, dat het een wonder is dat
ze nog leven. Dit jaar was een verschrikking, maar de wandeling maakte dat ik
besefte dat ik mij aanpas aan de veranderde omstandigheden.
Behalve het zwijntje, ontmoette ik een valk die boven wat
riet bleef hangen op zoek naar een muis, die er uiteindelijk niet bleek te
zitten. Op nog geen 6 meter afstand! In een kale boom zat een winterkoning, en
1 passant merkte op toen hij mij zag staan luisteren: “Mooi hè?” In een struik even verderop streek op nog
geen twee meter afstand een merel neer. En ik dacht dat hij --of was het een
zij-- wel wat wilde oefenen ter
voorbereiding op de lente. Ik floot hem een paar nootjes “muziek” toe, waarop
hij heftig zijn kopje schudde. Nog maar eens geprobeerd: weer dezelfde afwijzing.
Dan loop ik maar door! Ik tref daar midden op mijn voetpad de meerkoet aan, die
het blijkbaar koud heeft en denkt dat asfalt in de zon warmte geeft. Nu zijn
meerkoeten bepaald niet mijn favoriete vogels. Naar mijn idee hebben ze het
waterhoentje, een veel leuker beest, uit allerlei wateren verdrongen.
Maar tot
mijn grote vreugde was dat tijdelijk, want het waterhoen is nu ondertussen
misschien wel talrijker dan de meerkoet, tenminste hier in Capelle.
Deze meerkoet deed wat een meerkoet onbemind maakt: hij
bleef midden op mijn voetpad zitten, zodat ik ervoor stil moest gaan staan om
hem te verzoeken aan de kant te gaan. Dat deed hij niet. Hij zei: “pruultlepruul”,
wat volgens mij zoiets betekent als: “Jij bent een prul!” Nu schoot ik in de
lach, en bedacht dat wat de merel niet wilde doen, dat deed die meerkoet wel:
hij beantwoordde mijn vraag. Toen hij mij zo zag lachen, krabbelde het beestje
een beetje ongemakkelijk overeind: ze hebben van die veel te grote gewervelde
tenen, daar kun je hard mee zwemmen, maar wandelen is niet de gemakkelijkste
manier van zich voortbewegen voor een meerkoet.
Ik besefte dat mijn communiceren met de wereld veel meer was
dan praten met mensen. De wereld om mij heen omarmde me, zelfs de meerkoet leerde
mij om te gaan met mijn en zijn ongemak.
In de evaluatie van de stukjes van het afgelopen jaar speelt
deze wandeling een rol. Want ik wil in het commentaar aangeven in welke mate
(?!) een verhaaltje een antropologische kwaliteit kent. Die kwaliteit zou ik
willen omschrijven als: hoe slaagt het verhaaltje erin om in jezelf te
ontdekken dat een ander anders is en toch ook weer niet helemaal. Ik heb die
kwaliteit het Substratum Philosophicum Femininum genoemd, maar ik denk dat je
het met evenveel recht het Substratum Philosophicum Antropologicum zou kunnen
noemen. Die evaluatie is natuurlijk niet uit te drukken in een cijfer; ik
onderscheid drie waarderingen: goed, matig en niet. En ik ben dan
geïnteresseerd of dat samenvalt met de frequentie waarin het verhaaltje in de
smaak viel. Wees maar niet bang, het is toch ook nog steeds een beetje een
grapje! Toch?
Ik doe dit uit ongenoegen met de alleen maar logische
analyse aan de hand van het actie-reactie model, aangevuld met een symbool.
Want deze verhaaltjes verdienen meer. Zij hebben een kwaliteit die ik nog
steeds niet helemaal heb weten te vatten, maar die te zoeken is in de richting
van het substratum. Zo’n kwaliteit had mijn wandeling ook. Ik zou niet precies
weten wat het is, maar deze wandeling in de sneeuw in het prachtige Capelse
landschap is niet alleen wandelen (lezen), maar vertelt je iets over leven op
deze aarde samen, met mensen, dieren, vogels en dingen. Wat die kwaliteit precies
is, is een onderliggende ervaring (een substratum) van zingeving
(philosophicum) van een mens (antropologicum). En die kwaliteit maakt ook deze
oudste verhaaltjes uniek.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten