zaterdag 13 januari 2024

Het slimme Elsje (Grimm: 34) .‎ 

Commentaar en noten!


Daar was ereis een man, en die had een dochter, en die heette het slimme ‎Elsje . Toen zij volwassen was geworden, zei haar ‎vader: “Nu moeten we haar laten trouwen.” “Ja,” zei de moeder, “als er nu ‎maar iemand om haar kwam.” Eindelijk kwam er een, uit verre streken; en hij ‎heette Hans, en hij deed een aanzoek, maar op één voorwaarde: het slimme ‎Elsje moest dan ook zeker verstandig zijn. “Oh,” zei de vader, “dat is een wijs ‎hoofd!” en de moeder zei: “Oh, die kan de wind op straat zien lopen, en de ‎vliegen horen hoesten.” Ja,” zei Hans, “want als ze niet écht verstandig is, dan ‎neem ik ze niet!”‎


Maar toen ze aan tafel zaten en gegeten hadden, toen zei de moeder: “Elsje, ga ‎eens in de kelder en haal wat bier.” Nu nam het slimme Elsje de bierkruik van ‎de wand, ging de keldertrap af en klepperde intussen flink met het deksel, ‎opdat de tijd haar niet lang mocht vallen. ‎


Toen ze beneden was, haalde ze een stoeltje, zette dat voor ’t vat, dan hoefde ‎ze niet te bukken, dan kreeg ze geen rugpijn en had nergens last van. Ze zette ‎de kruik voor zich op de grond, en draaide de tapkraan open, en in de tijd , ‎dat het bier erin liep, wou ze haar ogen nog de kost geven en zag naar de vele ‎dwarsbalken omhoog, en vlak boven zich zag ze een pikhouweel ‎‎ (Duits: “Kreuzhacke”:  ‎kruishouweel) , die bij de bouw per ‎abuis achter was gelaten (1) .‎


Daar begon het slimme Elsje te schreien, en zei: “Als ik nu ga trouwen met ‎Hans, en als we dan een kind krijgen, en als dat groot is, en als we ’t dan naar ‎de kelder sturen om bier te halen, dan valt die pikhouweel neer en ’t kind is ‎dood.” Daar zat ze maar en schreide en snikte uit alle macht om ’t ongeluk dat ‎dreigde. ‎
Boven bleven ze op het bier wachten. Maar het slimme Elsje kwam maar niet. ‎Toen zei de moeder tegen de meid: “Ga jij eens in de kelder en kijk eens waar ‎of Elsje blijft.” De meid ging, en vond Elsje zittend, luid schreiend. “Elsje waar ‎huil je om?” vroeg de meid. “Och,” zei ze, “het is zo vreselijk. Als ik Hans krijg, ‎en als we een kind krijgen, en als het groot is, en als het dan hier bier aftapt, ‎dan valt hem misschien dat pikhouweel op z’n hoofd en dan is hij dood!” Toen zei ‎de meid: “Wat een slim Elsje is dat toch!” en ze ging bij haar zitten en begon ‎ook te schreien om het dreigende ongeluk. ‎


Een poos later, toen de meid maar niet terugkwam en ze boven dorst ‎begonnen te krijgen, zei de man tegen de knecht: “Ga toch eens in de kelder ‎kijken, waar Elsje en de meid toch blijven.” De knecht de trap af, daar zat het ‎slimme Elsje, en de meid en allebei aan ’t huilen. Toen vroeg hij: “Waarom ‎huilen jullie?” “Ach,” zei Elsje, “is het niet  vreselijk? Als ik Hans krijg, en als we ‎een kind krijgen, en het is groot , en ‘t moet dan hier bier aftappen, dan valt ‎hem misschien dat pikhouweel daar op z’n hoofd en dan is hij dood!” De knecht ‎sprak: “Wat hebben wij toch een slim Elsje!” en hij ging naast hen zitten en ‎begon luid te jammeren.‎


Boven bleven ze op de knecht wachten, maar toen die steeds nog niet ‎terugkwam, zei de man tegen de vrouw: “Ga jij toch eens naar de kelder ‎kijken waar of Elsje blijft.” De vrouw de trap af, en ze vond ze alle drie ‎weeklagend en vroeg war er toch was en toen vertelde Elsje haar ook, dat ‎haar toekomstige kind door de pikhouweel kon worden gedood, als het groot ‎was en bier moes tappen, en dat pikhouweel zou vallen. De moeder zei ook: ‎‎“Wat hebben wij een slim Elsje!” en ze ging er bij zitten en schreide.‎


Boven wachtte de man nog een poosje, maar toen zijn vrouw niet terugkwam ‎en zijn dorst al maar heviger werd, zei hij: “Ik zal zelf eens naar de kelder ‎gaan zien, waar of Else toch blijft.” Maar toen hij in de kelder kwam, daar ‎zaten allemaal bij mekaar te huilen, en toen hij de oorzaak hoorde, dat het de ‎schuld was van het kind, dat Elsje misschien eens zou krijgen en dat door het ‎pikhouweel kon worden gedood, als hij juist op tijd, dat het pikhouweel viel aan ‎‎’t tappen zou zijn, toen riep hij: Wat een slim Elsje toch!” en hij ging zitten en ‎begon ook mee te huilen.‎
De vrijer bleef boven geruime tijd alleen, niemand kwam terug en toen dacht ‎hij: “Ze zullen beneden zitten wachten, je moest er ook maar heen gaan en ‎zien wat ze willen.” Toen hij de keldertrap af kwam, zaten ze daar alle vijf bij ‎elkaar en huilden en jammerden, de een al luider dan de ander. “Is er een ‎ongeluk gebeurd?” vroeg hij. “Och, lieve Hans,” zei Elsje, “als we gaan ‎trouwen, en als we dan een kind krijgen, en als het groot is, en als we het dan ‎hier heen sturen om bier te tappen, dan kan dat pikhouweel, dat daar boven is ‎blijven zitten, immers ineens vallen en op z’n hoofd komen, dat hij dood blijft ‎liggen; is het niet vreselijk?” “Nu,” zei Hans, “meer verstand dan dat heb ik ‎voor mijn huishouding niet nodig; als je zo een slim Elsje bent, dan wil ik je ‎wel hebben.”‎


En hij nam haar bij de hand en nam haar mee naar boven en hield bruiloft ‎met haar. Toen ze een poosje getrouwd waren, zei hij: “Vrouw, ik ga uit om te ‎werken en geld te verdienen; ga jij naar het land en snij het koren af, dat we ‎brood hebben” “Ja, m’n lieve Hans, dat zal ik doen.” 


Toen Hans weg was, kookte ze voor zich zelve een stevige pap, en nam die ‎mee. Bij de akker gekomen zei ze tot zich zelve: “Wat zal ik eerst doen? Eerst ‎snijden? Of eerst eten? ‎Kom ik ga eerst eten.” Nu at ze pot met pap helemaal op, en toen ze rond en ‎dik was, zei ze weer: “Wat zal ik doen? Eerst snijden? Of eerst slapen. Kom, ok ‎ga eerst slapen.” Ze ging in het koren liggen en sliep in. 


Hans was allang weer thuis, maar Elsje kwam maar niet, en hij zei: “Wat heb ‎ik toch een verstandige vrouw, ze is zo ijverig dat ze niet eens thuis komt ‎eten.” Maar toen ze aldoor wegbleef en het avond werd, ging Hans naar ’t ‎land om te kijken, hoeveel ze al had afgesneden. Maar er was helemaal niets ‎gedaan en zij lag te slapen in ’t veld. ‎


Hans holde naar huis en haalde een gevlochten krans met belletjes eraan, dat ‎hing hij haar om, en zij sliep nog steeds door (2) . Hij ging naar huis, sloot de ‎huisdeur, ging op zijn stoel zitten en werkte. Eindelijk toen het helemaal ‎donker was geworden, werd het slimme Elsje wakker, en toen ze opstond, ‎rinkelde het om haar heen, en de belletjes klonken bij elke stap, die ze deed. ‎Ze schrok, twijfelde of ze werkelijk wel het slimme Elsje was, en zei: “Ben ik ‎het, of ben ik het niet?” Maar ze wist niet, hoe ze daarop moest antwoorden; ‎een tijdlang stond ze in tweestrijd, eindelijk dacht ze: “Ik zal naar huis gaan ‎en vragen of ik het ben; of dat ik het niet ben. Zij zullen het wel weten.” ‎


Ze liep naar de huisdeur, maar die was dicht; toen klopte ze tegen ’t raam en ‎riep: “Hans, is Elsje thuis?” “Ja,” zei Hans, “die is thuis.” Toen werd zij bang en ‎zei: “Dan ben ik ‘t zeker niet,”  en ze ging naar een ander huis en een andere ‎voordeur, maar als de mensen de belletjes hoorden rinkelen, wilden ze niet ‎open doen, en ze kon nergens onderdak vinden. En toen liep ze het dorp uit ‎en niemand heeft haar ooit meer gezien. ‎
 

Geen opmerkingen:

Een reactie posten