Het verhaal van de Non.
Hier begint het verhaal verteld door de Non in dienst van een
priester over een Haan en een Kip, Canteclaer en Perteloto, de één helder van
stem en de ander altijd onverbloemd beschikbaar (1).
Een arme weduwe woonde lang geleden in een klein dorpje in een dal
met naast haar huis een weitje. Over deze weduwe ga ik u een verhaal vertellen.
Zij leidde een heel rustig, eenvoudig leventje, na de droevige dag waarop haar
echtgenoot overleed. Zij had geen groot vermogen of opbrengsten van uitstaande
leningen. Toch wist ze zich goed te redden en waren zij en haar twee dochters
tevreden met wat God haar bereidde. Zij had drie flinke zeugen –niet meer-- ,
evenals drie koeien, en ook nog een schaap met de naam Molly. (2)
Zij had een binnenplaats omzoomd door een hek van stokken en een
droog slootje. Hier hield ze een haan, die in het hele land zijn gelijke niet
kende als het ging om kraaien. Zijn kraaien was vrolijker dan het pijpen van
het orgel zondags in de kerk. Zijn kraaien hield beter de tijd bij dan het
slaan van de kerkklok of het luiden van de abdij-bel. Het verstrijken van de
tijd was hem van nature ingegeven bij het voortschrijden van de zon langs de
hemelbaan. Ieder uur als de zonnestand 15 graden opschoof, kraaide hij zo mooi
dat er echt niets aan viel op te merken. Zijn kam was roder dan het fijnste
koraal, groot en gekarteld als dat van een kasteelmuur. Zijn snavel was zwart
en glom als een glimmende waterkraan. Zijn poten leken wel azuurblauw; zij
rustten op azuren voetstukken met hagelwitte nagels als de bloembladen van de
lelie. En dan zijn veren vlammend goud van kleur. Deze haan had onder zijn
hoede zeven kippen (3), alle alleen maar om hem te plezieren. Ze waren zijn zusjes en zijn
bijzitten, en net als hij, strak in de veren in alle opzichten. Die bevallige
daar met die schattigste keelkleuren heette Juffrouw Perteloto. Zij was
hoffelijk, hoofs, discreet en leuk. En niet te vergeten een echte kameraad: al
vanaf haar zevende jaar had ze een speciaal plekje in het hart van Canteclear.
Elke vezel van zijn lijf hield ze op scherp. Oh wat prees zij zich gelukkig met
zijn liefde. En het was zo’n vreugde hem te horen zingen en als de zon hoger en
hoger aan de hemel klom, leek zij de zoete akkoorden te horen van een lied:
“Mijn lief is ver weg naar gindere gronden…..” –Want als ik het goed begrepen
heb konden in die dagen lang geleden vogels en dieren spreken en zingen. (4)
En zo gebeurde het eens In de
vroege ochtend, toen Canteclear en Perteloto en alle andere wijfjes in de gang
van de weduwe op stok zaten –Canteclear en Perteloto dicht tegen elkaar
geschurkt—dat Canteclaer begon te kreunen en te kuchen, zoals iemand doet als
een enge droom hem kwelt. En Perteloto die hem hoorde kreunen en schreeuwen,
schrok zich een hoedje en zei:
“Oh dierbaar hart, wat zit je zo dwars, dat je zo moet kreunen? Noem je dat nog
slapen? Schaam je!”
En hij antwoordde haar:
“Mejuffrouw, neem alsjeblieft geen aanstoot aan het lawaai dat ik maak. Ik
droomde zo eng dat ik wel moest schreeuwen. Mijn hart is uit angst nog steeds
zo van slag dat het vlugger klopt dan goed is. Dat God mij bijstaat om alles
weer op de rails te krijgen en ons allen beschermt tegen het kwaad en voorkomt
dat ik er mijn vege lijf bij inschiet. In mijn droom scharrelde ik wat heen en
weer in de kippenren, onze binnenplaats, toen ik ineens een beest gewaar werd,
een soort hond die mij pakte of althans mij probeerde te pakken te krijgen….om
mij dood te maken. Zijn kleur was iets tussen geel en rood met uitzondering van
zijn zwierige staart, die net als zijn oren oppervlakkig afgezet leek met
zwart-grijzig pluizig sabelbont: hij was een roodbruine rekel. Hij had een
spitse snuit en in zijn ogen twinkelden heldere spotlichtjes. Alles bij elkaar
was dit genoeg om iemand ter plekke van angst een beroerte te bezorgen. Dat
moet het geweest zijn dat mij deed kreunen en grommen.”
“Foei,” zei zij, “ben jij nou een man? Jij, grote schijtluis! Mijn god nog aan
toe, wat ben jij een lafaard! Jij bent mijn liefde niet waard! Jij hebt mijn
respect verspeeld. Ik kan niet van een lafaard houden, hoe je het ook wendt of
keert. Wij vrouwen wensen ons een man hard als staal, waar je van op aan kunt,
ongebonden in zijn doen en laten, beschermend, discreet, niet geniepig, geen
dwaas die schrikt van iets onbenulligs. Hoe haal je je in je hoofd mij jouw
liefje, te vertellen dat je ergens van bent geschrokken! Schaam je! Heb je dan
geen mannenhart? Draag je dan geen baard? Helaas! Weet je niet dat dromen
bedrog zijn? Dromen is ijdelheid en komt voort uit een teveel aan buikgassen [(5) 1 , 2,
3] die strijd leveren met andere gassen, waarvan er bovenmate veel zich
in je opgezwollen buik verdringen. Ongetwijfeld komt dat rooie in je droom
voort uit de overtolligheid aan gassen in je buik. En het gele komt van de gele
gal, waardoor je geprikkelde bloed zich opstuwt en cholerisch [(5) 4.] wordt. Dat maakt een mens bang dat er pijlen op
hem worden afgeschoten en het vlammende vuur hem na aan de schenen wordt
gelegd. Maar ook angst voor beesten die je willen bijten, oproept. Ook angst
voor seks en voor grote en kleine kinderjes! Precies zoals het is als iemand
melancholisch is [(5) 5.]. Ook dat veroorzaakt
dat mensen in hun slaap schreeuwen uit angst voor zwarte beren of zwarte
stieren die hun bedreigen. Ook komt het voor dat ze bang zijn dat de duivel hen
komt halen om met hem naar de hel af te dalen. En er zijn nog andere gassen
waarvan ik weet dat ze een slapende man kunnen komen kwellen. Maar daar wil ik nu
maar vluchtigjes aan voorbij gaan.” (6)
“Madam,” zei hij, “ik heb diep respect voor je kennis van de
natuurlijke wetten. Maar zonder Cato en al die anderen te
willen tegenspreken, die om hun diepgaande kennis bekend staan en die het met u
eens zijn dat je niet teveel aandacht aan je dromen moet besteden, wil ik erop
wijzen dat in andere oude boeken van autoriteiten op dat gebied, geloof mij nou
maar, beter onderlegd dan Cato, precies het omgekeerde staat geschreven. (7)
Laten we het nu eens over iets leuks hebben en ophouden met
bekvechten. Madam Perteloto, --laat Gods zegen over mij komen—van één ding ben
ik zeker, dat ik het geluk ken uw wonderschoon gelaat te mogen aanschouwen, dat
zo prachtig scharlaken rood is rond de ogen. Alle schrik en angst wijkt, als ik
mij mijn levensprincipe te binnenbreng: Mulier est hominus confusio (wat
uit het Latijn vertaald zoveel wil zeggen als “De vrouw is een vreugde en zegen
voor de man”) (8) Want als ik ’s nachts
je verenvacht zo zachtjes naast mij voel, ook al kan ik natuurlijk op dat
moment niet eventjes een ritje op je maken (9), omdat de te krappe
stok zich daartoe niet leent, helaas, word ik vervuld van vreugde en troost.
Dat is genoeg om elke angst die een droom in mij heeft gewekt, te verjagen!”
En nadat hij dat had gezegd, vloog hij van het kippenrek af, want
het was al dag, en alle kippen volgden zijn voorbeeld. En met een "chuck" (10) riep hij de kippen
bijeen, want hij had wat graan gevonden in de kippenren. Hij was royaal en niet
meer bang. Hij showde zijn kunnen door met zijn veren te schudden staand vlak
voor Perteloto om haar daarop wel twintig keer te bestijgen, op en af, in
vreugde klapperend met zijn vleugels, de nek gebogen, nog vóór het zes uur was (11). Hij zag er uit als
een grimmige leeuw, omdat hij op en neer deinde op zijn tenen als klauwen, wat
ermee te maken had dat hij eigenlijk niet meer van haar af durfde te komen. En
telkens als hij graan vond, gaf hij een chuck, en van alle kanten kwamen zijn
kippetjes aangerend. Zóals een prins die zijn straatje schoon veegt, laten we
Canteclear achter druk in de weer iedereen van eten te voorzien, om ons verhaal
voort te zetten met het avontuur dat op het punt staat te beginnen.(12)
Een zwartachtige vos met een sluwe neiging tot het kwaad, die al
drie jaar lang in de bossen in de omgeving had lopen broeden op een fantastisch
plan, ging er die nacht toe over om door een gat in het hek van stokken het erf
van de weduwe binnen te dringen. In de kippenren van dat erf was Canteclear
gewoon in gezelschap van zijn dames rond te paraderen. De vos ging liggen in de
groentetuin in een bed winterwortelen met hoog groen loof, doodstil, tot een
groot deel van de dag was verstreken. Hij wachtte het geschikte moment af om
Canteclear te pakken te krijgen, zoals al die moordenaars doen die opgeruimd
luchtigjes liggen wachten op het geschikte moment om mensen om het leven te
brengen. Oh valse moordenaar, loerend vanuit je uitvalsbasis.(13)
Mejuffrouw Perteloto was vrolijk aan het poedelen in haar zandbadje.
Haar zusters scharrelden om haar heen, badend in de zon. En Canteclear zong er
al improviserend op los, nog vrolijker dan een zeemeermin (volgens de Physiologus bestaat er zoiets
als een zeemeermin en in dat boek wordt benadrukt hoe goed en mooi meerminnen kunnen zingen). En zo kwam het, dat toen hij
eens in het rond keek om een vlinder te vangen, zijn blik viel op het bed
wortelen in de groentetuin, waar de vos zich plat tegen de grond gedrukt
verscholen hield. Hij bleef halverwege een breed uitgehaalde kraai steken, alles
wat hij nog zei was: “Kok .. cok … shock .. chick …. schrik” Zijn stem schoot
schriel uit zoals dat iemand overkomt, die ergens plotseling van schrikt. Van
nature is een dier geneigd tot vluchten, zo gauw hij een vijand gewaar wordt,
zelfs als ze elkaar helemaal niet kennen.
Ook Canteclear zou op de vlucht zijn geslagen, --maar hij bleef als
aan de grond genageld staan, waar hij stond, omdat zijn hart het bijna begaf.
De vos maakte vlug van de gelegenheid gebruik en zei: “Meneertje! Waarom ervandoor
gaan? Bent u soms bang voor mij? Als ik echt een vijand van u ben, dan zou ik
van plan zijn u iets aan te doen of misschien wel een misdrijf begaan. Maar ik ben
hier niet gekomen om u daarom te beloeren. Echt waar, ik ben hier gekomen voor
iets heel anders. Ik ben hier tussen de wortels gaan liggen om naar uw zingen
te luisteren. U hebt een geweldige stem, en zo zuiver! Alleen de engelen in het
hemelrijk zijn door God met zo’n vrolijk zangtalent begiftigd. U zou zo mee
kunnen doen aan de Voice of Holland (14). En dan beschikt u
ook nog over een muzikaal gehoor van Boëthius-kwaliteit, en hij, Boëthius had er verstand van. En u heeft het niet
van een vreemde! Ook uw vader –God hebbe zijn ziel—, maar vooral uw moeder, die
kon er ook wat van: welk een beheersing over haar nooit nalatende heldere stem,
ongelooflijk! Thuis kon ik haar van verre horen, tot mijn groot genoegen. Ja,
ook vrouwen kunnen kraaien, als ze maar willen! En nu U, u kunt er ook wat van.
Ik ben zo gezegend naar u allen te hebben mogen luisteren. Want als puntje bij
paaltje komt, moet ik dit kwijt (maar ik kan het natuurlijk helemaal mis
hebben) dat er nog nooit iemand ’s ochtends vroeg zo mooi voor mij heeft
gezongen als je alom gerespecteerde Vader! Alles wat hij zong, leek wel direct
uit zijn hart op te wellen. En wat beheerste hij zijn stem! Om zich goed te
concentreren hield hij zijn ogen helemaal dichtgeknepen –dan een pasje hier en
daar—de heerlijke slanke nek gestrekt, de fijn gevormde snavel! Er was niemand
die in zijn schaduw kon staan in zangtechniek, of net zo goed kon zingen als
hij. Tot op de dag van vandaag is dat niet meer vertoond. Ik ken een verhaal
over de ezel Burnel, Burnel the ass, waarin een
haan voorkomt waarvan een poot in zijn jeugd door de zoon van een priester
kreupel was getrapt. En hierdoor verloor zijn vader zijn aanstelling in die
kerkgemeente en de torenhaan verloor zijn glans en sloeg groen uit (14). Maar er is
natuurlijk niet in de verste verte enige schijn van overeenkomst met het doen
en laten van Uw vader, zo subtiel als die was en zo discreet, zo wijs. Oh
please, alstUblieft, zou u uw bezwaren opzij willen zetten en zo goed willen
zijn een liedje voor mij te zingen? Ik wil weleens weten wie van u beiden, uw
vader of U, beter kan zingen!?”
Canteclear begon van vreugde met zijn vleugels te klapperen, hij
vergat alles, en rook geen onraad meer. Helaas, mijne heren, zo staan de zaken!
Pluimenstrijkerij en gevlei vult uw hoven met zoetgevooisde stemmen: dat is
voorwaar plezieriger om te horen dan iemand die in ernst u de waarheid zegt.
Lees wat de Ecclesiasticus (15) over vleiers te
zeggen heeft: Pas op voor vleierij! Canteclear ging toen rechtop staan, borst
vooruit, op de puntjes van zijn tenen, strekte zijn nek, en hield zijn ogen
stijf dicht en begon luid te kraaien, terwijl het er helemaal nog niet de tijd
voor was. En die vieze Reinhaert de Vos stortte zich op de haan, pakte hem bij
zijn nek, en gooide Canteclear met een fluks gebaar op zijn rug, en zette er de
sokken in naar het bos, toen er nog niemand was die de achtervolging inzette. (16)
Inderdaad, nog nooit werd een schreeuw van verdriet gehoord, zo
heftig als geslaakt door de Trojaanse vrouwen bij de val van het hoog ommuurde
Troje. Toen Ilium viel en
Pyrrhus Priamus, hun koning en
heer, bij zijn baard greep en met zijn
zwaard een einde aan zijn leven maakte zoals in de Aeneas staat te lezen. Maar
die kippen, die kakelden en schreeuwden, kreten uit angst harder, toen ze zagen
wat er met Canteclear gebeurde. En baas boven baas was Perteloto, die luider
van zich liet horen dan de vrouw van Hasdrubal bij de inname door de Romeinen van het in de
brand gestoken Carthago. (17)
Laten we de draad van het verhaal oppakken, waar we waren gebleven.
Deze gezegende weduwe met haar twee dochters hoorden het lawaai en gekakel
buiten van de kippen. Hals over kop renden ze naar buiten om te zien wat er aan
de hand was. Zij waren net op tijd om de vos te zien wegrennen naar de bosrand
met op zijn schouders Canteclear, slap als een doek. En ze schreeuwden: “Kijk, kijk,
help, genade, zie dat toch eens! Houd de dief, het is een vos, pak h’m!“ en ze
gingen hem achterna, met een stok in de hand. Anderen, gealarmeerd, sloten zich
bij hen aan. Onze hond holde er staartzwiepend op af, in gezelschap van Talbot,
Bran en Shaggy. En Maggie had nog haar spinrokken in de hand, toen ze de
achtervolging inzette, zo van slag was ze door het optreden van de vos. De koe
kreeg het op haar heupen, en zelfs de varkens stoven knorrend alle kanten op, omdat
ze de schrik te pakken kregen door al dat blaffen van de honden. Mannen en
vrouwen schreeuwden door elkaar heen, je hoorde ze vloeken en tieren. Ze renden
zich de longen uit het lijf, hun hart klopte zo hard dat ze bang waren dat het zou klappen.
Ze gilden als wilde duivels in de hel, eenden in de sloot kwakend en fladderend
om aan de slacht te ontkomen. De gans vloog de bomen in en uit de bijenkorf
kwam een dikke zwerm zoemende bijen. Het lawaai dat ze maakten, was
verschrikkelijk, het einde der dagen leek nabij. Dat Gods zegen over allen mag
komen (benedicite). Jack Straw (18) en zijn bende in hun
verhitte vechtpartijen maakten nog niet half zoveel helskabaal, toen ze de
jonge Vlamingen ombrachten, als de jacht op de vos aan klankkleur en geschreeuw
losmaakte. Ze pakten er hun trompetten bij, gemaakt van koper en hout, van
hoorn en been, en daarmee tetterden ze, toeterden ze, en bliezen ze zo hard
ze konden dat het leek op fluiten, begeleid door geschreeuw en gejammer, dat je
zou denken dat de hemelen uit de hemel zouden komen vallen.
En nu, beste mensen, let op! Zie hoe juffrouw Fortuin vlug van kant
kan verwisselen en haar vijand van alle hoop en eer kan beroven. De haan die
slapjes op de rug van de vos mee bungelde vol angst voor wat hem te gebeuren
stond, slaagde erin nog een laatste kuch uit te brengen: “kuukulikuuk….” En hij
zei: “Vos, als ik jou was, dan zou ik me omkeren naar de meute die achter je
aan zit, en schreeuwen: Hou toch eens op jullie eerzuchtige dommeriken (proude
cherles). God weet dat het geen zin meer heeft. Ik zal de Pest op jullie afsturen!
Nu ik zo ver ben gekomen, is er geen helpen meer aan, de haan is van de baan:
hij is van mij! Ik zal eens lekker van hem gaan smullen, wat je ook doet.”
De vos antwoordde: “Verrek, dat is een goed idee, dat ga ik doen!”
Hij opende zijn bek, toen hij sprak, en fluks trok de haan zijn nek terug uit
de bek van de vos. Hij vloog meteen hoog in de boomtoppen. Toen de vos zag,
waar de haan zat, schreeuwde hij: “Helaas, helaas, mij Canteclear, ik heb je
niet goed behandeld, heb je onrecht aangedaan. Ik zal je wel angst aangejaagd
hebben. Ik heb je te hard bij de vlerken gepakt, toen ik je eenmaal bij de nek beet
had en je meenam uit de kippenren op het boerenerf. Maar ik bedoelde het goed,
ik wilde je geen pijn doen. Wees nou niet zo beledigd en gekrenkt in je eer.
Kom naar beneden, en ik zal je uitleggen wat ik wilde doen. Zo helpe mij God,
ik vertel je de waarheid! Ik zweer het je onder ede.”
“Nee,” zei de haan, “loop naar de verdommenis. Dacht je nou echt dat ik zo’n
stommerik ben, dat ik er nog weer eens intrap? Nooit zal ik nog eens naar jouw
vleiende woorden luisteren. Jij kunt mij met je praatjes aan het huilen
brengen. Maar God schrapt hen uit zijn levensboek die een oogje dichtdrukken in
plaats van eens beter toe te zien.”
“Inderdaad,” zei de vos, “Zijn plagen kome over hen die kletsen, als ze er beter
aan zouden doen hun bek te houden.” (19)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten