Hoe Pantagruel zee koos om het orakel van de Goddelijke KlankKruik (بقبق , BacBuc: 1) te bezoeken.
Klik hier voor de originele teksten en noten.
In de maand juni, op de dag van de Vesta-feesten – om
precies te zijn op de dag waarop Brutus Spanje veroverde en de Spanjaarden
overwon, en ook de dag waarop de vet hebberige (2)
Crassus door de Parthen te grazen werd genomen – nam Pantagruel afscheid van de
goede Gargantua, zijn vader, die voor hem bad ( zoals in die dagen de gewoonte
was onder heilige christenen van de jonge kerk als ze eropuit trokken) om een
voorspoedige reis voor zijn zoon en zijn hele gezelschap, en ging hij scheep in Zee Haven (3) , vergezeld van Panurg, Broeder Jan (4), Epistemon, Gymnast, Eusthenes, Thizotoom,
Carpelim (5) en andere oud gedienden, alsook
Xenomaan (6), de grote wereld- en ontdekkingsreiziger
van nieuwe gevaarlijke zeeroutes, die een paar dagen tevoren was aangekomen op
verzoek van Panurg. Deze had Gargantua, met de beste bedoelingen, uitgelegd met
de kaart erbij, de grote Hydrographie, welke route
zij zouden nemen om het orakel van de Goddelijke Fles KlankKruik (Bacbuc) te
bezoeken. Om hem gerust te stellen liet hij de tekening van de route bij hem
achter.
Het aantal schepen was gelijk aan dat wat ik in Boek III heb
verteld. En dit aantal werd nog versterkt met Drieriemers, roeischuiten (rambergers), galjoenen, en liburnische schepen (liburnica:
oorspronkelijk een schip van Yllirische zeerovers):
goed bemand, goed opgekalefaterd, goed voorzien van een overvloed aan pantagruélion
(7). Het samenroepen van alle officieren,
tolken, loodsen, kapiteins, stuurlieden, scheepsjongens, roeiers en matrozen
had plaats op de Thalamege (8). Zó was
het grote vlaggenschip van Pantagruel genoemd, dat een achtersteven had dat
leek op een grote en omvangrijke fles, half van zilver, goed blinkend gepoetst;
de andere helft was van goud, in een hoogrode kleur geëmailleerd. Hieruit viel
vlug op te maken dat wit en licht rood de kleuren waren waaronder de nobele
reizigers voeren en dat ze eropuit waren om het Woord van de Fles te vernemen.
Hoog op de achtersteven van het Tweede schip was een antieke
lantaren te zien, gemaakt van doorzichtig en doorschijnend keramiek om duidelijk te maken dat zij op weg waren naar Lantaarnezië.
Het Derde had op
de achtersteven een mooie diepe drinkbeker van porselein. Het Vierde een gouden
pot met twee handvaten (9) als van een antieke
urn. De Vijfde een gebarsten smaragdgroene vaas met één oor (handvat). De Zesde
een miskelk (10) vervaardigd van vier
verschillende soorten metaal. Het Zevende had een ebbenhouten tonnetje met
gouden hoepels erom heen. Het Achtste een drinkbeker versierd met guirlandes
zoals ze dat doen in Damascus (soort Jugendstil)
. Het Negende een (bier) pul van het fijnste
goud. De Tiende een kop van welriekend agaloche (u noemt dat aloë-hout) op
oriëntaalse wijze met goud uit Cyprus opgesmukt. De Elfde een gouden
druivenkorf versierd met mozaïek. De Twaalfde een mat gouden wijnvat versierd
met druivenranken en druiven, gemaakt van Indische parels. Zodat er niemand te
vinden zou zijn, hoe bedroefd en neerslachtig, knorrig of humeurig dan ook, al
was het Heraclitus zelf die huilebalk (11) , die
niet blij werd en al zijn gal overboord zette, glimlachte bij het zien van dit
zwierige konvooi met al die blazoenen; die niet meteen dacht dat alle
opvarenden rechtgeaarde drinkers waren, en niet met zekerheid voorzag dat het
uitvaren en de terugkomst voorspoedig en in volmaakte gezondheid zou verlopen.
Op de Thalamege kwamen ze allemaal bij elkaar. Daar
hield Pantagruel een korte en godsvruchtige toespraak, geheel gebaseerd op citaten
uit de Bijbel die gingen over de zeevaart. Toen die was afgelopen werd er met
klinkende en klare stem een gebed aangeheven waar de inwoners van Zee Haven
aandachtig naar luisterden, die op de kade waren toegelopen om de inscheping te
zien. Daarna werd in schone samenzang het psalm van de heilige koning David
gezongen, dat begint met Toen Israël uit Egypte toog (12). Toen de
psalm uit was, ging men op het voordek de tafels dekken en werden de spijzen
zonder verder oponthoud klaar gezet. De inwoners van Zee Haven die het psalm
hadden meegezongen, lieten uit hun huizen de nodige etenswaren en wijnvoorraden
aanrukken. Allen dronken hun toe. Zij dronken op allen. Dit was de reden waarom
niemand van het gezelschap op zee last had van overgeven of andere maag- of
hoofdperikelen. Van deze ongemakken zouden zij niet zo licht vrij zijn gebleven
door enige dagen zeewater te drinken (hetzij zuiver of met wijn vermengd), of
door het eten van kweeperen, of citroenschil, of sap van zure granaatappels, of
door lang weinig te eten, of door zijn maag met papier af te dekken, of door
het doen van nog andere dingen die dwaze dokters voorschrijven aan mensen die
de zee op gaan.
Na vele malen op elkaar geklonken te hebben (13), ging ieder naar zijn eigen schip. En op het goede
moment hesen zij de zeilen, toen er een Grieks windje uit het oosten kwam. De route die James Brayer (14), de chefstuurman, met de kompas had uitgezet, was
als volgt. Want het was zijn idee evenals dat van Xenomaan, om langs de breedtegraad recht op Indië af te varen en door deze as naar het westen te volgen om de
Noordpool heen te varen, op zo’n manier dat ze onder het Noorden heen laverend,
dezelfde breedte hielden als waarop de haven van Olonne lag, zonder te dichtbij
de IJszee te komen, vrezende dat als ze de IJszee binnen zouden varen, daar ingevroren zouden raken (als Willem Barents)
; en om bij het afleggen van deze klassieke reis steeds langs diezelfde
breedtegraad door te varen, de IJszee rechts in
het Oosten te houden, terwijl zij bij hun vertrek links daarvan lag (15). Dit deden ze, omdat het Orakel van de Goddelijke
Klankkruik (BacBuc) ergens bij Carey in Boven-Indië te vinden was, en ze niet
de gewone route wilden nemen van de Portugezen die over de evenaar heen en om
Kaap de Goede Hoop (Bona Esperanza) op
het zuidelijkste puntje van Afrika heen voeren, en de Noordpool links
lieten liggen, om langs een ontzaglijke lange weg Indië te bereiken.
En deze beslissing viel ongelooflijk goed in hun voordeel
uit, want zonder schipbreuk, zonder gevaar, zonder verlies van volk en in grote
kalmte (op een uitzondering na van één dag in de buurt van het eiland der
Macreonen: hfd 18 tot 25) deden zij in minder dan vier maanden de reis naar
Boven-Indië, die de Portugezen onder duizend wederwaardigheden en met talloze
gevaren op ‘t nippertje in drie jaar volbrachten. En zolang niemand mij
tegenspreekt, blijf ik de mening toegedaan, dat deze gelukkige koers ook
gevolgd is door de Indiërs die naar Germanië zeilden en door de koning der
Sueben (Zweden) keurig werden onthaald, toen Quintus Metellus Celer proconsul
van Gallië was, zoals is gerapporteerd door Cornelius Nepos en Pomponius Mela,
en Plinius na hen (16) .
Geen opmerkingen:
Een reactie posten