Hoe Panurg en broeder Jan zich hielden onder de storm.
Klik hier om te weten wat eraan vooraf ging.
Pantagruel had eerst God, de grote Heiland, aangeroepen en
een gebed voor iedereen gebeden met grote vurigheid, daarna op advies van de
stuurman hield hij de hoofdmast stevig vast (om afbreken te voorkomen). Broeder
Jan in een wambuis gestoken was bezig de zeelieden zoals Epistemon, Ponocrates
en anderen, te helpen bij hun werkzaamheden. Panurg bleef met z’n kont op het
dek zitten huilen en klagen. Broeder Jan merkte hem op toen hij hem passeerde
via het gangboord, en sprak hem aldus toe: “Mijn god nog aan toe, Panurg de
grootogige koe, Panurg de huilebalk, Panurg in
waterland, je zou er beter aan doen ons hier te helpen in plaats van
daar te zitten huilen als een koe , en op je kloten te blijven zitten als een
aap.”
“BebebebeBoeboeboeboeboe,” sputterde Panurg, “broeder Jan,
mijn vriend, mijn goede vader, ik verdrink, mijn vriend, ik verdrink. ‘t Is met
mij gedaan, mijn geestelijke leidsman, mijn vriend, ’t is afgelopen. Uw
houwdegen kan mij niet meer redden. Helaas, helaas, wij zijn tot onder de
laagste noot gezakt, tot onder de do in b-mol (1),
vals in alle opzichten, en dan gaan we
weer omhoog, te hoog. BebebeBoeboe (2) ,
het zal ons nu niet meer helpen “helaas” te roepen. Op en neer gaat ie! Toontje
hoger, toontje lager. Ik verzuip! Ah,
mijn vader, mijn oom, mijn alles. Het water staat mijn schoenen aan de
lippen. Boeboeboe –pats-boem- huhuhuhu hahahahaha ik verdrink! Helaas, helaas (3), huhuhuhuhu; bebe boeboe bobo bobo hohohohoho,
helaas, helaas, ik sta d’r bij als een gevorkte boom, mijn voeten omhoog en
mijn hoofd naar beneden, op z’n kop (4).
Als God het had behaagd, had ik net zo goed in het schip
kunnen zitten van de goede concilie-gangers, dat schip van de zaligen, die we
vanochtend nog zijn tegengekomen, zo devoot, zo lekker vet, zo vrolijk, zo
mollig en vol goede moed. Holoholoholo –los- helaas, helaas, helaas, deze golf,
deze duivelse golf (vergeef me mijn God), deze goddelijke golf zal ons schip doen
ondergaan, een kruik gaat zolang te water tot hij breekt of volloopt. Helaas,
broeder Jan, mijn vader, mijn vriend, ik wil biechten (5).
Je ziet me hier voor je knielen. Confiteor: Ik belijd (schuld). Geef me
uw heilige zegen (van vergiffenis)!"
“Galgenaas,” zei broeder Jan, “kom ons hier helpen. Uit naam
van dertig legioenen duivels, kom! Komt er nog wat van!?"
“Vloek niet zo,” zei Panurg, “mijn vadertje, mijn vriend, nu
niet! Morgen zoveel je maar wilt, maar nu niet. Hoho, salasalasalsa, onze boot
maakt water. Ik verdrink. Helaas, helaas, bebebubbub drink, dronken. Nu zitten we weer helemaal
beneden, ik geef iedereen 1.800.000 euro (6) die
me aan wal zet, zo schijterig en full of shit ik er ook aan toe mag zijn, als
iemand in mijn drekkige land eraan toe kan zijn. Confiteor: Ik belijd
schuld. Helaas, een klein woordje tot slot als testament of tenminste nog een
handgeschreven afscheidsbriefje (6).
“Dat 1000 duivels, “ zei broeder Jan, “deze schijtluis, deze
overspelpleger bespringen. Genadige God, dat praat van het opmaken van een
testament op een moment dat wij in levensgevaar verkeren, en hij zich moet
beheersen, nu of nooit meer! Gevangenisbewaarder (7)
mijn vriend, kom hem halen. Oh, lieve uitsmijter (8),
Gymnaste, kom hier naar het achterdek, schuilen. We worden opgetild als de rokken
van een vrouw, mijn God nog aan toe. Je jaagt me de stuipen op het lijf: mijn
lichtje dooft. Alles gaat naar de 1.000.000-en bliksemse duivels.”
“Helaas, helaas, “ zei daarop Panurg, “helaas, helaas,
boeboeboeboe, helaas, helaas. Zijn wij ertoe voorbestemd om hier te sterven?
Hola, beste mensen, ik verdrink, ik ga dood, Consummatum est: het is
volbracht, dat was het dan!”
“Grote grutjes nog aan toe, nu geen overbodige beleefdheden
meer uitwisselen,” (9) zei broeder Jan, “wat is
een huilbaby toch een lelijk ding! Scheepsjongen, let op, bij alle duivels nog
aan toe, hou de kajuit in de gaten. Ben je gewond? God nog aan toe, bind hem
vast aan de houten reling, ja hier, verdomde duivel. Zo moet je dat doen, beste
jongen."
“Broeder Jan,” zei Panurg, “luister toch eens naar mij. Mijn
geestelijk vader, mijn vriend, vloek toch niet zó. Je zondigt! Helaas, helaas,
Bebebeboe boeboe, ik verdrink, ik ga dood, mijn vrienden. Ik vergeef de hele
wereld alles. Vaarwel, in Uw handen (10) beveel
ik mijn geest, mijn Heer. Boe boe boeoeoeoeoeoe. Heilige Michel d’Aure, heilige Nicolaas (11), nog een keer en dan
nooit meer. Ik wil u hierbij een plechtige belofte doen, richt je tot de Heer
en vraag hem ons te helpen – Ik beloof hierbij plechtig, dat waar ik weer voet
aan wal zal zetten, een mooi, groot kapelletje zal laten bouwen of wel twee tussen
Cande en Montsereau (12), dat er noch koe noch
kalf zal weiden. Helaas, helaas, ik heb een heel zwembad leeggedronken,
emmertje voor emmertje is mij meer dan een stuk of 18 of 2 keer water in mijn
mond gegoten. Wat is dat water bitter en brak.”
“In de naam van het bloed, het vleselijke vlees, de buik en
het hoofd, “ zei broeder Jan, “als ik je nog een keer hoor piepen, duivelse
spelbreker, zal ik je opdienen als zeewolf, in Gods naam, waarom gooien we hem
niet over boord in het diepst van de zee? Roeier, ho rustig aan, beste man, zo
gaat ie goed, hou hem recht overeind, bliksem en donder nog aan toe. Ik geloof
dat vandaag alle duivels op hol zijn geslagen of dat Proserpina van een kind
moet bevallen. Alle duivels dansen de salsa op z’n Moors (13).
Geen opmerkingen:
Een reactie posten