Hoe tussen de bollenbakkers (1) van Lerné en de
lieden uit het land van Gargantua de ruzie ontstond die tot verschrikkelijke
oorlogen leidde.
(vertaling vrijwel helemaal door Santford)
Klik hier voor de originele teksten en noten.
Alle begin is klein, maar de gevolgen kunnen enorm groot zijn.
(Livius, boek 7,
einde Hoofdstuk 2: Inter aliarum parva principia rerum, ludorum quoque prima
origo ponenda visa est, ut appareret, quam ab sano initio res in hanc vix
opulentis regnis tolerabilem insaniam venerit.)
Het was in die tijd (2), het
begin van de herfst en het seizoen van de wijnoogst, dat de herders uit de
streek de wijngaarden bewaakten om spreeuwen te beletten van de druiven te
eten. Op dat tijdstip kwamen de bollenbakkers van Lerné de grote weg langs, om
tien of twaalf lasten van hun gebak naar de stad te brengen. De herders vroegen
beleefd tegen betaling van de marktprijs er wat van te mogen kopen. Want ’s
morgens is het een hemelse spijs om zijn druiven met verse bollen te eten, al
zijn het maar bourgognedruiven, vijgdruiven, muskadellen, geitendruiven, of
schijtdruiven voor lieden met een harde buik, want die schijtdruiven zorgen
ervoor dat je als in een rechte roestige stalen straal schijt(3). Soms denk je een windje te laten, maar bevuil je
jezelf.
De bollenbakkers waren er helemaal niet voor te vinden, en
wat erger is, ze daagden de herders vreselijk uit en scholden hen uit om ze te
provoceren voor uitvaagsel, rotkiezen, rooien, slampampers, poepbroeken,
schooiers, gluipers, nietsnutten, lekkerbekken, hangbuiken, opscheppers,
deugnieten, lomperds, sabbelaars, geuzen, sabelslijpers, bestekdieven,
komieken, lijntrekkers, pummels, vlegels, sloebers, spotvogels, sloompies,
bibberwangen, strontkoeien, kakherders en meer van zulke smadelijke
betitelingen (4). En dan zeiden ze ook nog dat
die heerlijke bollen volstrekt niet voor hen bestemd waren, maar dat zij blij
mochten zijn om een homp grof brood van zemelen te eten te krijgen.
Op deze provocatie antwoordde een van de herders, Frogier (5), een allerkeurigst man van uiterlijk en een
achtenswaardig vrijgezel, goedmoedig:
“Sedert wanneer hebben jullie horentjes om ruzie te maken?
Wat is er aan de hand? Vanwaar die kwaadaardige arrogantie? Altijd gaven jullie
ervan aan ons, en nu vertikken jullie het? Dat is niet zoals goede buren met
elkaar omgaan! En als jullie hier komen om kwaliteitstarwe te kopen, dan doen
we toch ook niet moeilijk. Als je geen tarwe hebt, kun je geen bollen meer
bakken of pasteien. En druiven krijgen jullie van ons altijd op de koop toe.
Hier komen jullie om de bliksem niet zomaar mee weg. Wacht maar tot je op de
een of andere dag met ons te maken krijgt. Dan betalen we jullie met gelijke
munt! Knoop dat maar eens in je oren!”
Marquet, stafhouder (deken) (6) van het gilde de
bollenbakkers, antwoordde hem:
“De haren rijzen je vanmorgen wel heel erg vlug ten berge.
Kom niet zo vlug aangebrand! Gisteravond zeker te veel bier (7) gedronken? Kom maar hier dan
zul je je bolletje krijgen.” Forgiers kwam naïef dichterbij en haalde zelfs een dubbeltje
(8) uit zijn riem, in de veronderstelling dat Marquet hem een paar
van zijn bollen zou geven; maar die gaf hem zo’n geweldige zweepslag dat de
knopen in het beenvel stonden. Toen wilde hij er vlug vandoor gaan. Maar Forgier
zette het op een schreeuwen, hij schreeuwde moord en brand, zo hard hij kon,
wierp hem een grote knuppel achterna, die hij onder zijn arm had. Die
raakte Marquet precies op naad van het voorhoofdsbeen (9)
rechts op de slagader van de slaap. Marquet viel van zijn merrie, meer
dood dan levend.
Ondertussen kwamen de pachters die niet ver hiervandaan
noten aan het pellen waren geweest en met lange staken de noten van de bomen
afsloegen, aangelopen en ranselden met hun lange staken op de bakkers los, alsof
ze niet rijpe rogge aan het dorsen waren. Ook de andere herders en herderinnen
verschenen ten tonele. Zij hadden katapulten en steenslingers bij zich en ze
achtervolgden de bakkers met steenworpen die zo dicht neervielen dat het wel
leek te hagelen. Toen ze de bakkers hadden ingehaald, pakten ze hen vier of vijf
dozijn bollen af, die ze tegen de gewone prijs aan hen vergoedden. En ook zoals
gewoonlijk gaven ze nog honderd kastanjes en drie manden vol witte druiven toe.
En de bakkers zetten Marquet, die lelijk toegetakeld was, weer op zijn merrie en keerden onverrichter zake zonder de weg naar Pareillé in te slaan, terug naar Lerné.
Onderweg vervloekten ze de herders, veedrijvers en boeren van Seuillé hartgrondig.
Nadat de bakkers weg waren, smulden de herders en
herderinnen (10) van de bollen en
kostelijke druiven. Ze maakten plezier op de schone klanken van een doedelzak,
en staken de draak met de ijdele mooie bollenbakkers, die omdat ze met de verkeerde hand een kruisje hadden gemaakt, zo ongelukkig
waren geweest het verkeerde pad op te gaan. De
benen van Forgier betten ze met grote hondsdruiven (11)
en dat deden ze zo goed dat hij spoedig genas.
In Lerné teruggekeerd, trokken de bollenbakkers zonder te
eten of te drinken, rechtstreeks naar het Kapitool (12) en
maakten daar hun koning die Picrochole (13) heette
en de derde was van die naam, hun klacht aanhangig, wijzend op de kapotte
manden, hun verfomfaaide mutsen, hun gescheurde jassen, hun geplunderde bollen,
en bovenal op Marquet, wiens wonde enorm was, zeggende dat dit alles het werk
was van de herders en pachters van Grandgousier, nabij de grote kruisweg (14) buiten
Seuillé. Dadelijk ontstak Picrochole in een geweldige driftbui en
zonder verder te vragen naar het hoe en waarom, liet hij door zijn ganse land
afroepen dat men …. ten middagure op het plein voor het kasteel onder de
wapenen (moest verschijnen).
Geen opmerkingen:
Een reactie posten