donderdag 6 juni 2019

Hoe tussen de bollenbakkers (1)  van Lerné en de lieden uit het land van Gargantua de ruzie ontstond die tot verschrikkelijke oorlogen leidde.
(vertaling vrijwel helemaal door Santford)

Klik hier voor de originele teksten en noten.


Alle begin is klein, maar de gevolgen kunnen enorm groot zijn.
(Livius, boek 7, einde Hoofdstuk 2: Inter aliarum parva principia rerum, ludorum quoque prima origo ponenda visa est, ut appareret, quam ab sano initio res in hanc vix opulentis regnis tolerabilem insaniam venerit.)


Het was in die tijd (2), het begin van de herfst en het seizoen van de wijnoogst, dat de herders uit de streek de wijngaarden bewaakten om spreeuwen te beletten van de druiven te eten. Op dat tijdstip kwamen de bollenbakkers van Lerné de grote weg langs, om tien of twaalf lasten van hun gebak naar de stad te brengen. De herders vroegen beleefd tegen betaling van de marktprijs er wat van te mogen kopen. Want ’s morgens is het een hemelse spijs om zijn druiven met verse bollen te eten, al zijn het maar bourgognedruiven, vijgdruiven, muskadellen, geitendruiven, of schijtdruiven voor lieden met een harde buik, want die schijtdruiven zorgen ervoor dat je als in een rechte roestige stalen straal schijt(3). Soms denk je een windje te laten, maar bevuil je jezelf.


De bollenbakkers waren er helemaal niet voor te vinden, en wat erger is, ze daagden de herders vreselijk uit en scholden  hen uit om ze te provoceren voor uitvaagsel, rotkiezen, rooien, slampampers, poepbroeken, schooiers, gluipers, nietsnutten, lekkerbekken, hangbuiken, opscheppers, deugnieten, lomperds, sabbelaars, geuzen, sabelslijpers, bestekdieven, komieken, lijntrekkers, pummels, vlegels, sloebers, spotvogels, sloompies, bibberwangen, strontkoeien, kakherders en meer van zulke smadelijke betitelingen (4). En dan zeiden ze ook nog dat die heerlijke bollen volstrekt niet voor hen bestemd waren, maar dat zij blij mochten zijn om een homp grof brood van zemelen te eten te krijgen.


Op deze provocatie antwoordde een van de herders, Frogier (5), een allerkeurigst man van uiterlijk en een achtenswaardig vrijgezel, goedmoedig:
“Sedert wanneer hebben jullie horentjes om ruzie te maken? Wat is er aan de hand? Vanwaar die kwaadaardige arrogantie? Altijd gaven jullie ervan aan ons, en nu vertikken jullie het? Dat is niet zoals goede buren met elkaar omgaan! En als jullie hier komen om kwaliteitstarwe te kopen, dan doen we toch ook niet moeilijk. Als je geen tarwe hebt, kun je geen bollen meer bakken of pasteien. En druiven krijgen jullie van ons altijd op de koop toe. Hier komen jullie om de bliksem niet zomaar mee weg. Wacht maar tot je op de een of andere dag met ons te maken krijgt. Dan betalen we jullie met gelijke munt! Knoop dat maar eens in je oren!”


Marquet, stafhouder (deken) (6)  van het gilde de bollenbakkers, antwoordde hem:
“De haren rijzen je vanmorgen wel heel erg vlug ten berge. Kom niet zo vlug aangebrand! Gisteravond zeker te veel bier (7) gedronken? Kom maar hier dan zul je je bolletje krijgen.” Forgiers kwam naïef dichterbij en haalde zelfs een dubbeltje (8) uit zijn riem, in de veronderstelling dat Marquet hem een paar van zijn bollen zou geven; maar die gaf hem zo’n geweldige zweepslag dat de knopen in het beenvel stonden. Toen wilde hij er vlug vandoor gaan. Maar Forgier zette het op een schreeuwen, hij schreeuwde moord en brand, zo hard hij kon, wierp hem een grote knuppel achterna, die hij onder zijn arm had. Die raakte Marquet precies op naad van het voorhoofdsbeen (9) rechts op de slagader van de slaap. Marquet viel van zijn merrie, meer dood dan levend.


Ondertussen kwamen de pachters die niet ver hiervandaan noten aan het pellen waren geweest en met lange staken de noten van de bomen afsloegen, aangelopen en ranselden met hun lange staken op de bakkers los, alsof ze niet rijpe rogge aan het dorsen waren. Ook de andere herders en herderinnen verschenen ten tonele. Zij hadden katapulten en steenslingers bij zich en ze achtervolgden de bakkers met steenworpen die zo dicht neervielen dat het wel leek te hagelen. Toen ze de bakkers hadden ingehaald, pakten ze hen vier of vijf dozijn bollen af, die ze tegen de gewone prijs aan hen vergoedden. En ook zoals gewoonlijk gaven ze nog honderd kastanjes en drie manden vol witte druiven toe. En de bakkers zetten Marquet, die lelijk toegetakeld was,  weer op zijn merrie en keerden onverrichter zake zonder de weg naar Pareillé in te slaan, terug naar Lerné. Onderweg vervloekten ze de herders, veedrijvers en boeren van Seuillé hartgrondig.


Nadat de bakkers weg waren, smulden de herders en herderinnen (10) van de bollen en kostelijke druiven. Ze maakten plezier op de schone klanken van een doedelzak, en staken de draak met de ijdele mooie bollenbakkers, die omdat ze met de verkeerde hand een kruisje hadden gemaakt, zo ongelukkig waren geweest het verkeerde pad op te gaan. De benen van Forgier betten ze met grote hondsdruiven (11) en dat deden ze zo goed dat hij spoedig genas.


In Lerné teruggekeerd, trokken de bollenbakkers zonder te eten of te drinken, rechtstreeks naar het Kapitool (12)   en maakten daar hun koning die Picrochole (13) heette en de derde was van die naam, hun klacht aanhangig, wijzend op de kapotte manden, hun verfomfaaide mutsen, hun gescheurde jassen, hun geplunderde bollen, en bovenal op Marquet, wiens wonde enorm was, zeggende dat dit alles het werk was van de herders en pachters van Grandgousier, nabij de grote kruisweg (14)  buiten Seuillé. Dadelijk ontstak Picrochole in een geweldige driftbui en zonder verder te vragen naar het hoe en waarom, liet hij door zijn ganse land afroepen dat men …. ten middagure op het plein voor het kasteel onder de wapenen (moest verschijnen).


Geen opmerkingen:

Een reactie posten