vrijdag 19 april 2019

Flaubert, Salammbô (4): De wapenfeiten.

Klik hier voor de noten.

Zoals in het vorige blog gezegd, is veel wat Flaubert te vertellen heeft over-de-top. Hoewel het een realistische indruk wekt, klopt er erg veel niet. Een roman is een roman en geen geschiedenis. Flaubert staat aan de oorsprong van een heel nieuw genre: fantasy. Vooral toen mensen als Philippe Druillet  tekeningen bij Salammbô maakten, bleek dat zich een geheel nieuwe wereld opende voor striptekenaars (of in het Frans) . Ook in de andere media vond dit genre weerklank: de Games of Thrones  heeft nog steeds erg veel aan Flaubert te danken!
Vandaag een lange tekst. Ik zal mijn commentaar tot het minimum beperken, maar sommige dingen hebben wat uitleg nodig. In de noten is die toelichting te vinden, bijv. op welke manier Flaubert de tekst van de Griekse geschiedschrijver Polybios volgt in zijn roman.

De wapenfeiten.

De olifanten waren de trots van de vooraanstaande Punische (1) families. Zij hadden de voorvaderen gedragen, in oorlogen overwonnen: men vereerde ze als de Lievelingen van de Zon. Die uit Mégara (2) waren de sterkste van heel Carthago. Hamilcar had, voordat hij wegging, aan Abdalonim opdracht gegeven om ze te beschermen, en hem dat laten bekrachtigen met een eed. Maar ze waren dood, bezweken aan hun verwondingen. Drie waren er nog over, zij lagen midden in de hof, in het stof, voor de brokstukken van hun trog. Zij herkenden hem en kwamen naar hem toe. Een van hen had afschuwelijk kapot gescheurde oren, de andere had aan zijn knie een enorme wonde, en van de derde was de slurf afgesneden. Ze keken hem aan met een door en door trieste blik als van met rede begiftigde wezens. En die met de afgesneden slurf probeerde hem, door zijn geweldige kop te laten zakken, zachtjes te strelen met zijn afzichtelijke stomp. Overrompeld door deze liefkozing van het dier, welden twee tranen op in zijn ogen. Hij stormde op Abdalonim  af:
--“Aan het kruis met jou, ellendeling! Kruisig hem!” Abdalonim viel flauw op de grond.    ……………….

De open poort klepperde in de wind heen en weer in de hengsels. Het vallen van de avond schemerde door de smalle schietgaten. Aan de binnenkant van de muren zag je gebroken kettingen hangen. Dat was alles dat nog aan de krijgsgevangen (van de huurlingen toen die in Carthago huishielden) herinnerde. Hamilcar werd heel erg bleek. En zij die toekeken van buiten gebogen over de vestingmuren rond de gracht, zagen hem met zijn hand steun zoeken bij de muur om niet om te vallen.
Maar de Jakhals  (3) liet zijn gehuil nogmaals drie keer horen. Hamilcar hief zijn hoofd op; hij bracht geen woord uit, maakte geen gebaar. Toen, op het moment dat de zon helemaal was ondergegaan achter de vijgenhaag (4) op de vergadering van de rijke vooraanstaande families, in de tempel van Eschmoun (5), zei hij meteen bij binnenkomst:
Lichten van Baäl, ik accepteer het opperbevel over de Punische legereenheden tegen het leger van de Barbaren!”

In de volgende scène blijkt Hamilcar een listig legeraanvoerder. Ik dacht: Ook dat zal Flaubert wel verzonnen hebben. Maar niets bleek minder waar, ook Polybios maakt van Hamilcars slimheid gewag(6). De truc van Flaubert bestaat eruit om niet te verzinnen wat de werkelijkheid veel beter kan dan de fantasie. Het is ongelooflijk moeilijk om het verloop van het gevecht tussen twee legers te beschrijven, zonder vast te lopen omdat een bepaalde manoeuvre niet meer kan door eerder gedane beschrijvingen. Het is als met schaken: het is een hele opgave alles tot het einde door te denken. Dus kan je beter op een beschrijving van wat er werkelijk heeft plaats gevonden terugvallen. Of, ten minste op een beschrijving van iemand die daarin zo goed geslaagd is, dat eeuwenlang lezers er niet over zijn gevallen en hebben uitgeroepen: Maar dat kan helemaal niet!


Toen de Barbaren, die drie keer zoveel manschappen hadden, zagen hoe zwak de opgestelde gevechtslinie van Hamilcar was, barstten ze in tomeloze vreugde uit. Nergens was Hamilcar te zien. Was hij achtergebleven, misschien? Wat deed het ertoe! De minachting voor deze handelaren (7)  wakkerde hun moed aan. En nog voordat Spendius het bevel had gegeven aan te vallen, deed men al als vanzelf wat ervan ze werd verwacht, omdat ze begrepen hadden wat hij wilde.

Ze verspreidden zich in een lange uitgestrekte linie om om de flanken van het Punische leger heen te komen en deze helemaal te omsingelen. Maar op een afstand van 300 pas draaiden de olifanten zich om in plaats van vooruit te dringen. Daarop volgde het ruitervolk (8)  dezelfde weg terug; en de verrassing was compleet, toen ze zagen dat ook de boogschutters de olifanten en de ruiters achterna gingen. De Carthagers waren dus bang, zij vluchtten! Uit de gelederen van de Barbaren steeg een enorm gejoel op, en hoog gezeten op zijn dromedaris, schreeuwde Spendius: Ah, ik wist het! Ten aanval! Vooruit!


Maar dit blijkt een list te zijn. Hamilcar heeft zijn troepen dicht opeen gedrongen in twee smalle rijen naast elkaar opgesteld. Deze dubbele rij splitst de uitgezwermde gelederen van de Barbaren in tweeën. Als het eenmaal zover is, vouwt de ene helft van de rij zich als het ware om de ene afgesplitste helft van de Barbaren, en de andere rij sluit zich om de andere helft. Nu zijn het de Barbaren die omsingeld zijn in twee kleinere, chaotische onderdelen.


Daarop gingen de beide Carthaagse vleugels over tot de aanval om ze te pakken te krijgen: de olifanten volgden. De falanx doorkliefde met schuin geheven lansen de Barbaarse linies. Twee geweldige draaikolken manschappen  probeerden zich uit de verdrukking te bevrijden; met slingerworpen en pijlschoten werd er op de Barbaren ingehakt.  Die misten de steun van ruiters; behalve twee honderd Nubiërs die zich opstelden tegenover een eskader Carthaagse ruiterij, was iedereen ingesloten en kon niemand zijn linies nog verlaten. Gevaar dreigde van alle kanten en de urgentie van een uitweg was immens.
……………………

Maar geschreeuw, een verschrikkelijk geschreeuw klonk op, een gebrul van pijn en woede: het waren de 72 olifanten die zich in dubbele rijen naar voren stortten. Hamilcar had gewacht tot de Barbaren bijeen waren gedrongen op een hoopje om ze op hen los te laten. De Indiërs (9) hadden de olifanten zo hard gestoken dat het bloed ze langs de grote oren liep. Hun met menie (10)  bestreken slurven, hielden ze recht de lucht in, als rode slangen; hun borstkas was voorzien van een spies, op hun rug hadden ze ijzeren platen, hun slagtanden waren langer gemaakt met ijzeren als sabels gekromde dolken.  –En om ze wreder te maken had men ze gedrogeerd met een mengsel van peper, pure wijn (11), en wierook. Zij schudden hun bellenhalsbanden, krijsten; en hun begeleiders bogen het hoofd voor de vuurpijlen die op hen neerdaalden vanaf de torentransen.

Om hen beter het hoofd te kunnen bieden stormden de Barbaren in als één opeen gepakte massa op ze af. De olifanten wierpen zich brutaalweg midden tussen hen. De spies op hun borst spleet als de sneb van een schip de legereenheden (cohorten) doormidden. In grote turbulentie deinsden de Barbaren terug. Met hun slurven wurgden de olifanten de mannen; met hun slagtanden doorboorden ze hun buiken, als speelgoed gooiden ze de Barbaren de lucht in, en lange slierten darmen haakten aan hun ivoren tanden als trossen touwen in scheepsmasten. De Barbaren probeerden hen te verblinden door ze de ogen uit te steken, het lopen onmogelijk te maken door ze bij de knieën de spieren door te snijden; anderen kropen onder de olifanten en staken hun zwaard zo diep als kon in de buik van het beest en werden als de olifant omviel in hun val verpletterd. De stoutmoedigsten grepen zich vast aan de riemen waaraan de strijdkooi bovenop de olifant vastzat. Ondanks de vlammende vuurzee, de loden kogels, de afgevuurde pijlen, bleven ze aan de leren riemen zagen en daarmee ook aan de strijdkooi, totdat die instortte als een torentje van steen. Veertien van deze beesten waren te vinden op de uiterste rechter flank –zij waren zo kwaad en blind van pijn door hun verwondingen, dat ze zich tegen de tweede rij achter hen keerden. De Indiërs grepen naar hamer en beitel, zetten die midden op hun kop en sloegen de beitel zo hard ze konden in hun hoofd. De olifanten vielen dood neer. De enorme beesten werden moe, ze vielen de een bovenop de ander. Zó ontstond er een berg; en bovenop die berg van kadavers en wapenen stond een monsterlijk grote olifant die men de Furie van Baäl noemde met zijn poten verstrikt in de warwinkel van kettingen. Tot in de avond stond hij daar te brullen, met in zijn oog een pijl.
De andere beesten, als waren zij overwinnaars die met de uitroeiing van de anderen blij waren, keerden ze om en om op de andere zij, stapten er lomp bovenop, verpletterden ze en kraakten de kadaverbotten kapot. Om zich van de banden om hun buik te bevrijden, gingen ze op hun achterpoten staan en draaiden rondjes, voortdurend ronddraaiend, maar steeds vooruit lopend. De Carthagers voelden zich dubbel zo sterk worden, en de strijd begon van voren af aan.

De Barbaren begonnen het op te geven. De Griekse zwaar bewapende strijders (hoplieten) wierpen hun wapenen neer, de ene verschrikking volgde op de andere. Toen zag men Spendius, hun legeraanvoerder,  scheef op zijn dromedaris hangend, met in iedere schouder een speer. Iedereen liep toen weg alle kanten op  richting Utika.  

Geen opmerkingen:

Een reactie posten