Josselin de Jong en de goddelijke Trickster (Jung 4).
Klik hier voor commentaar en originele teksten.
In het werk van Josselin de Jong komen we Jung niet tegen. Ik
weet niet of ze elkaar kenden en of ze elkaar wilden kennen. Josselin de Jong was geen echte netwerker. Hij
vond dat het werk voor zich moest spreken. Internationaal wordt hij nog steeds
geciteerd, maar in Nederland was het van
het begin af aan duidelijk dat hij niet de status van Huizinga zou krijgen (hoe
omstreden die ook mag zijn).
Zijn grootste verdienste is zijn visie op hoe de
geld-economie heeft kunnen ontstaan uit min of meer sacrale rituelen. Om handel
te kunnen drijven had je de zegen van boven nodig. Want de handel zat vol “tricksters”,
oplichters. Om het vertrouwen mogelijk te maken dat iemand tegen een handje vol
geld zijn koe verkocht, moest er iets zijn waardoor je hem kon vertrouwen. Dat
was de beeltenis op een munt, die in het Oosten goddelijke trekjes vertoont,
net als Hermes, de Griekse god van handel en verkeer.
Net als Herakles had
ook Hermes mannelijke en vrouwelijke eigenschappen. De verwisseling van rol in
een persoon maakte mogelijk dat hij mensen tot koop en verkoop verleidde. Josselin de Jong dacht op grond van het
tweeslachtige karakter van Hermes, dat het een oer-god moest zijn. Daaraan valt
te twijfelen, maar zijn theorie is daarom niet minder interessant in een
maatschappij waarin mensen in een handomdraai van rol verwisselen. Het idee dat
Hermes een oer-god is zou je in het volgende fragment uit het Symposium van
Plato, waar Aristofanes (!) aan het woord is kunnen afleiden:
Plato, Symposium, het verhaal van Aristofanes, (189d-190alfa), vertaling door Gerard Koolschijn:
Ik zal nu een poging doen jullie over de macht van Eros
(=eudaimonia) in te lichten, dan kunnen jullie voor de voorlichting van de
anderen zorgen. Eerst moeten jullie iets leren over de menselijke natuur en wat
daarmee is gebeurd. Onze natuur was vroeger namelijk niet hetzelfde als nu,
maar heel anders. Om te beginnen waren er bij de mensen drie seksen, niet twee
zoals nu, de mannelijke en de vrouwelijke. Er was nog een derde bij, een
mengvorm van die twee, waarvan nu de naam nog over is, zelf is hij verdwenen.
Een manwijf was toen namelijk niet alleen in naam maar ook in uiterlijk een
eenheid, samengesteld uit beide, het mannelijke en het vrouwelijke. Nu bestaat
het alleen nog maar als een scheldwoord.
Verder was van ieder mens de vorm helemaal rond, met rug en
zijden in een cirkel. Vier armen had hij, en evenveel benen als armen, en op de
cirkelvormige hals twee gezichten, in alle opzichten gelijk, en één schedel op
die beide van elkaar afstaande gezichten, en vier oren, en twee schaamdelen en
verder alles zoals je je op grond hiervan kunt voorstellen. Hij liep ook
rechtop zoals nu, naar welke kant hij maar wilde, en wanneer hij begon te
rennen, deed hij net als acrobaten die met hun benen omhoog ronddraaiend
salto’s maken, waarbij ze zich dan met die acht ledematen van toen afzetten en
in een cirkelbeweging snel vooruitschoten.
Je zou dit verhaal als volgt in de huidige tijd kunnen
plaatsen:
Langs de weg.
Langs de weg, duim omhoog vragend om een lift. Vaak wist hij
niet waarheen, en dan keek de chauffeur hem bevreemd aan. “Moet jij niet naar
school?” “Ik heb een gesprek op de Kunstacademie, een toelatingsgesprek…en ik
ken de weg naar de academie nog niet zo goed…..””Oh ja, juist ja. Ik moet ook
die kant op, ik zal je er afzetten.” “Dank je wel!” De angst sloeg hem om het
hart. Maar precies zoals hij al had gedacht. “Nou ja, hier scheiden onze wegen.
Van hier is het nog maar een paar minuten lopen naar de Kunstacademie. Als je
rechtdoor loopt, kom je er vanzelf.” Geen gebouw van de Kunstacademie in de
verste verte te zien. Hij stapte opgelucht uit. Gooide z’n lange blonde haren meisjesachtig
in de wind. Het zonnetje scheen, het was een prachtige dag. Waarom deed hij
dit? Hij bedroog mensen, waarom? Verwachtte hij straf?
’s Avonds, het begon al te schemeren, smeekte hij God om hem
niet in de steek te laten. Nergens een plek om te slapen, om hem heen overal
vlakke groene weilanden waar de avondzon overheen scheerde, geholpen door een
guur windje. Daardoor voelde het nog kouder aan dan het in feite was. Harder
bidden zou wel niet helpen, want God had zich uit het platteland
teruggetrokken. Hij was er opslag verdwenen. Maar wonder boven wonder --en hoe
vaak was dit nu al niet voorgevallen, en toch ging hij er niet meer door
geloven—kwam daar in de verte een omvangrijke, een beetje lompe auto aangereden
op deze volstrekt eenzame weg, nog te ver weg van huis om ernaartoe te kunnen
lopen in een nacht. Een auto van de breedte van de weg, kwam in een
slakkengangetje zijn kant opgereden. Hij sprong opzij, toen de voordeur
uitnodigend open klapte. De deur miste blijkbaar een veer die hem tegenhield om
niet wagenwijd open te vallen. Hij stapte in en liet zich in de zitting naast
de bestuurder wegzakken. Ook die vering had betere tijden gekend.
“Zullen we er nog ergens eentje nemen?” ”Ik heb geen geld!”
“Maar ik wel! Je mag op mijn kosten net zoveel drinken als je wilt.” In het
café het verhaal van de eenzame man, die zich buitengesloten voelt, misschien
had hij het er ook naar gemaakt. “Jongen, “ zei hij, “onthoud goed, en ik weet
zeker dat je je het nog een keer zult herinneren, als je later kinderen hebt.
De moeder kiest altijd voor haar kinderen! Nooit voor haar man.” Daarop ontstond
zoals gewoonlijk een filosofisch gesprek, waarbij de jongen de stelling innam,
dat je het niet op kiezen moest laten aankomen. Eigenlijk, gezien het heersende
existentialisme van de jaren zestig, een vreemd uitgangspunt van hem. Het ene
pilsje na het andere werd op het ronde cafétafeltje gezet. Af en toe liet hij
er eentje staan, maar tot zijn verwondering was het alweer leeg als de volgende
ronde werd aangekondigd. De caféhouder die blijkbaar de chauffeur goed kende,
kondigde de laatste ronde van die dag aan. Wij kregen er eentje gratis op
kosten van de zaak. “Nou, dat moet je toch echt niet doen…die drink ik niet
op…” En mijn chauffeur, een enorme grote man met handen als kolenschoppen, stond
op, enigszins wankel liep hij naar de deur met de jongen in zijn kielzog en de
jongen had echt de indruk dat zijn chauffeur beledigd was, toen hij achter het
stuur van de auto stapte. Daar bleef hij even zitten. “Ik kan echt niet rijden!
“ zei de jongen. ”Dat is ook niet nodig, “ zei hij, draaide de contactsleutel
om en ronkend zette het gevaarte zich in beweging. Eenmaal op weg bleek de
chauffeur een ervaren bestuurdershand te bezitten. Niet een keer raakten we van
de weg, niet een keer raakten de banden de berm, rustig gleed de auto huiswaarts.
In een klein dorp op het dorpsplein stopte hij plotseling. “Hier woon ik. Ik
denk dat je niet ver van huis meer bent. Het was prettig kennis met je te
hebben gemaakt. Misschien zien we elkaar nog terug.” De jongen stapte uit, hij
moest nog 5 kilometer naar zijn ouderlijk huis lopen. Voordeel hiervan was, dat
toen hij thuis kwam en in bed lag als een blok in slaap viel.
Een paar weken later ging hij naar een optreden van een
muziekband. Hij ontmoette er een meisje met lange blonde haren, bij wie hij zich meteen thuis voelde.
Ze dansten met elkaar en hij bracht haar thuis. De week daarop ging hij haar
halen op het opgegeven adres. Hij belde aan, de deur ging open, en in de
deuropening de bestuurder van de grote brede auto, in volle omvang. Hij bleek
in de wegenbouw te zitten. De verhouding hield niet stand. De vader en ik konden goed met
elkaar opschieten, maar haar moeder vond het maar niets.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten