vrijdag 23 februari 2018

Josselin de Jong en de goddelijke Trickster (Jung 4).

Klik hier voor commentaar en originele teksten.


In het werk van Josselin de Jong komen we Jung niet tegen. Ik weet niet of ze elkaar kenden en of ze elkaar wilden kennen.  Josselin de Jong was geen echte netwerker. Hij vond dat het werk voor zich moest spreken. Internationaal wordt hij nog steeds geciteerd, maar in Nederland was het  van het begin af aan duidelijk dat hij niet de status van Huizinga zou krijgen (hoe omstreden die ook mag zijn).

Zijn grootste verdienste is zijn visie op hoe de geld-economie heeft kunnen ontstaan uit min of meer sacrale rituelen. Om handel te kunnen drijven had je de zegen van boven nodig. Want de handel zat vol “tricksters”, oplichters. Om het vertrouwen mogelijk te maken dat iemand tegen een handje vol geld zijn koe verkocht, moest er iets zijn waardoor je hem kon vertrouwen. Dat was de beeltenis op een munt, die in het Oosten goddelijke trekjes vertoont, net als Hermes, de Griekse god van handel en verkeer.  

Net als Herakles had ook Hermes mannelijke en vrouwelijke eigenschappen. De verwisseling van rol in een persoon maakte mogelijk dat hij mensen tot koop en verkoop verleidde.  Josselin de Jong dacht op grond van het tweeslachtige karakter van Hermes, dat het een oer-god moest zijn. Daaraan valt te twijfelen, maar zijn theorie is daarom niet minder interessant in een maatschappij waarin mensen in een handomdraai van rol verwisselen. Het idee dat Hermes een oer-god is zou je in het volgende fragment uit het Symposium van Plato, waar Aristofanes (!) aan het woord is kunnen afleiden:

Plato, Symposium, het verhaal van Aristofanes, (189d-190alfa), vertaling door Gerard Koolschijn: 

Ik zal nu een poging doen jullie over de macht van Eros (=eudaimonia) in te lichten, dan kunnen jullie voor de voorlichting van de anderen zorgen. Eerst moeten jullie iets leren over de menselijke natuur en wat daarmee is gebeurd. Onze natuur was vroeger namelijk niet hetzelfde als nu, maar heel anders. Om te beginnen waren er bij de mensen drie seksen, niet twee zoals nu, de mannelijke en de vrouwelijke. Er was nog een derde bij, een mengvorm van die twee, waarvan nu de naam nog over is, zelf is hij verdwenen. Een manwijf was toen namelijk niet alleen in naam maar ook in uiterlijk een eenheid, samengesteld uit beide, het mannelijke en het vrouwelijke. Nu bestaat het alleen nog maar als een scheldwoord.

Verder was van ieder mens de vorm helemaal rond, met rug en zijden in een cirkel. Vier armen had hij, en evenveel benen als armen, en op de cirkelvormige hals twee gezichten, in alle opzichten gelijk, en één schedel op die beide van elkaar afstaande gezichten, en vier oren, en twee schaamdelen en verder alles zoals je je op grond hiervan kunt voorstellen. Hij liep ook rechtop zoals nu, naar welke kant hij maar wilde, en wanneer hij begon te rennen, deed hij net als acrobaten die met hun benen omhoog ronddraaiend salto’s maken, waarbij ze zich dan met die acht ledematen van toen afzetten en in een cirkelbeweging snel vooruitschoten.

Je zou dit verhaal als volgt in de huidige tijd kunnen plaatsen:

Langs de weg.

Langs de weg, duim omhoog vragend om een lift. Vaak wist hij niet waarheen, en dan keek de chauffeur hem bevreemd aan. “Moet jij niet naar school?” “Ik heb een gesprek op de Kunstacademie, een toelatingsgesprek…en ik ken de weg naar de academie nog niet zo goed…..””Oh ja, juist ja. Ik moet ook die kant op, ik zal je er afzetten.” “Dank je wel!” De angst sloeg hem om het hart. Maar precies zoals hij al had gedacht. “Nou ja, hier scheiden onze wegen. Van hier is het nog maar een paar minuten lopen naar de Kunstacademie. Als je rechtdoor loopt, kom je er vanzelf.” Geen gebouw van de Kunstacademie in de verste verte te zien. Hij stapte opgelucht uit. Gooide z’n lange blonde haren meisjesachtig in de wind. Het zonnetje scheen, het was een prachtige dag. Waarom deed hij dit? Hij bedroog mensen, waarom? Verwachtte hij straf?

’s Avonds, het begon al te schemeren, smeekte hij God om hem niet in de steek te laten. Nergens een plek om te slapen, om hem heen overal vlakke groene weilanden waar de avondzon overheen scheerde, geholpen door een guur windje. Daardoor voelde het nog kouder aan dan het in feite was. Harder bidden zou wel niet helpen, want God had zich uit het platteland teruggetrokken. Hij was er opslag verdwenen. Maar wonder boven wonder --en hoe vaak was dit nu al niet voorgevallen, en toch ging hij er niet meer door geloven—kwam daar in de verte een omvangrijke, een beetje lompe auto aangereden op deze volstrekt eenzame weg, nog te ver weg van huis om ernaartoe te kunnen lopen in een nacht. Een auto van de breedte van de weg, kwam in een slakkengangetje zijn kant opgereden. Hij sprong opzij, toen de voordeur uitnodigend open klapte. De deur miste blijkbaar een veer die hem tegenhield om niet wagenwijd open te vallen. Hij stapte in en liet zich in de zitting naast de bestuurder wegzakken. Ook die vering had betere tijden gekend.

“Zullen we er nog ergens eentje nemen?” ”Ik heb geen geld!” “Maar ik wel! Je mag op mijn kosten net zoveel drinken als je wilt.” In het café het verhaal van de eenzame man, die zich buitengesloten voelt, misschien had hij het er ook naar gemaakt. “Jongen, “ zei hij, “onthoud goed, en ik weet zeker dat je je het nog een keer zult herinneren, als je later kinderen hebt. De moeder kiest altijd voor haar kinderen! Nooit voor haar man.” Daarop ontstond zoals gewoonlijk een filosofisch gesprek, waarbij de jongen de stelling innam, dat je het niet op kiezen moest laten aankomen. Eigenlijk, gezien het heersende existentialisme van de jaren zestig, een vreemd uitgangspunt van hem. Het ene pilsje na het andere werd op het ronde cafétafeltje gezet. Af en toe liet hij er eentje staan, maar tot zijn verwondering was het alweer leeg als de volgende ronde werd aangekondigd. De caféhouder die blijkbaar de chauffeur goed kende, kondigde de laatste ronde van die dag aan. Wij kregen er eentje gratis op kosten van de zaak. “Nou, dat moet je toch echt niet doen…die drink ik niet op…” En mijn chauffeur, een enorme grote man met handen als kolenschoppen, stond op, enigszins wankel liep hij naar de deur met de jongen in zijn kielzog en de jongen had echt de indruk dat zijn chauffeur beledigd was, toen hij achter het stuur van de auto stapte. Daar bleef hij even zitten. “Ik kan echt niet rijden! “ zei de jongen. ”Dat is ook niet nodig, “ zei hij, draaide de contactsleutel om en ronkend zette het gevaarte zich in beweging. Eenmaal op weg bleek de chauffeur een ervaren bestuurdershand te bezitten. Niet een keer raakten we van de weg, niet een keer raakten de banden de berm, rustig gleed de auto huiswaarts. In een klein dorp op het dorpsplein stopte hij plotseling. “Hier woon ik. Ik denk dat je niet ver van huis meer bent. Het was prettig kennis met je te hebben gemaakt. Misschien zien we elkaar nog terug.” De jongen stapte uit, hij moest nog 5 kilometer naar zijn ouderlijk huis lopen. Voordeel hiervan was, dat toen hij thuis kwam en in bed lag als een blok in slaap viel.

Een paar weken later ging hij naar een optreden van een muziekband. Hij ontmoette er een meisje met lange blonde haren, bij wie hij zich meteen thuis voelde. Ze dansten met elkaar en hij bracht haar thuis. De week daarop ging hij haar halen op het opgegeven adres. Hij belde aan, de deur ging open, en in de deuropening de bestuurder van de grote brede auto, in volle omvang. Hij bleek in de wegenbouw te zitten. De verhouding hield niet stand. De vader en ik konden goed met elkaar opschieten, maar haar moeder vond het maar niets.







Geen opmerkingen:

Een reactie posten