vrijdag 3 december 2021

Het complot houdt in dat Hortensius en Crassus uit wraak het erop aanleggen dat Cicero moet getuigen in de zaak tegen Clodius, de rebel. Cicero heeft Hortensius en Crassus met gefingeerde brieven waarin hij doet alsof Catilina en consorten de staat omver willen werpen, ertoe verleid op hun gezag en dat van Cicero Catilina te arresteren, te berechten en uiteindelijk ter dood te brengen. Later, door de getuigenis tegen Clodius, komt Cicero zelf in de problemen, doordat de jeugd hem het leven zuur maakt. Uiteindelijk wordt hij zelfs verbannen (Deel 3). Hortensius, Crassus en niet te vergeten Clodius hebben wraak op hem genomen. 
 

Resultaat van een Complot.


Alvorens verder te gaan in mijn verhaal, wil ik in herinnering roepen dat Cicero eerst een vriend was van Clodius, de rebel. En in de zaak Catilina (1) had Clodius Cicero onschatbare diensten bewezen, in de samenwerking en beveiliging van zijn persoon. Maar toen Clodius op de klacht van heiligschennis, die tegen hem ingebracht werd, nadrukkelijk antwoordde dat hij zelfs niet in Rome was op het moment dat het voorval in het huis van Caesar gebeurde. En hij beweerde dat hij elders was ver van de plaats des onheils, getuigde Cicero tegen hem door te verklaren dat Clodius die dag bij hem thuis was geweest en hem over bepaalde zaken had geraadpleegd, en dat was waar.

Men dacht echter dat Cicero deze verklaring niet afgaf om waarheidsvinding, maar dat het een truc was van zijn vrouw, Terentia, om wraak te nemen op Clodia, de zuster van Clodius, van wie zij dacht dat haar man een oogje op haar had. Want er was vijandschap tussen haar en Clodius vanwege het doen en laten van zijn zuster Clodia. Terentia dacht dat de mooie Clodia haar zinnen erop had gezet haar man te verleiden om met hem te trouwen (2). Zij bediende zich daarbij van een zekere Tullus (3). Tullus was een medewerker en bijzondere vertrouweling van Cicero. En de voortdurende bezoekjes en attenties van Cicero aan Clodia, die nu naaste buren van elkaar waren, maakten Terentia jaloers en wantrouwig.

Zo komt het dat omdat Terentia zo haar meedogenloze methodes had en zij grote invloed (4) op Cicero had, zij hem ertoe aanzette om zich in te laten met de aanval op Clodius en het afleggen van zijn getuigenis tegen hem. Immers, er waren veel mannen uit de hogere klasse die tegen hem getuigden vanwege meineed, roekeloosheid, omkoping van de massa’s bij verkiezingen en omgang met verderfelijke vrouwen. En Lucullus (5) kwam op de proppen met slavinnen die getuigden dat Clodius verkeerde met zijn jongste zuster, Clodia, toen zij met Lucullus getrouwd was.

Het gerucht ging dat Clodius het deed met zijn zuster Clodia, en ook nog met zijn twee andere zusjes. Zijn tweede zuster heette Tertia (eenderde?) en was de echtgenote van Marcius Rex. Clodia nu was later getrouwd met Metellus Celer en  kreeg de roepnaam Quadrantia (eenvierde?), omdat een van haar minnaars koperen munten in een beurs had gedaan in plaats van zilveren. De kleinste kopermuntjes werden “vierden” (quadrans) genoemd (6) De omgang van (de mooie/pulcher) Clodius met deze (mooie/pulchra) zuster werd hem in het bijzonder kwalijk genomen.

Maar, de publieke opinie keerde zich in die dagen tegen hen die manipuleerden en tegen Clodius getuigden. De jury had de schrik te pakken en beveiligden zich. En toen ze schuldig of onschuldig moesten stemmen op hun kleitablet was hun schrift onleesbaar (7) gemaakt. Hoe het ook zit, degenen die voor vrijspraak waren, waren in de meerderheid. Volgens sommigen was de jury omgekocht.

Toen Catulus met die uitslag werd geconfronteerd, merkte hij op: “Jullie hebben niet voor niets veiligheidsmaatregelen genomen. Jullie waren bang dat iemand jullie het geld afhandig zou maken.” En Cicero zei tegen Clodius, toen die schamper opmerkte dat Cicero door zijn krediet heen was bij de jury, omdat er zoveel stemmen tegen Cicero waren uitgebracht: “Daarin heb je geen gelijk, vijfentwintig juryleden gaven me wél krediet door niet voor vrijspraak te stemmen. En de andere dertig gaven jóu krediet, niet omdat ze je wilden vrij spreken, maar omdat jij ze nog moet betalen.”

Toen Caesar moest getuigen, legde hij geen getuigenis af ten laste van Clodius, en ontkende dat zijn vrouw overspel had gepleegd, maar zei dat hij haar het huis had uitgezet omdat de vrouw van Caesar (8) boven elke blaam verheven diende te zijn, en dat niet alleen wat haar gedrag betreft, maar dat ze zelfs verheven diende te staan boven elke vorm van roddel om haar te schande te maken.

Clodius wist zo op het nippertje aan het gevaar van veroordeling te ontkomen. En nadat hij tot tribuun (9) was gekozen, begon hij meteen Cicero aan te vallen door iedereen en alles tegen hem in het geweer te brengen en onrust te stoken. Hij won de sympathie van het volk door het uitvaardigen van het volk gunstige wetten (10) en door rijke en grote provincies toe te wijzen aan de vertrekkende consuls (11) (Macedonië ging naar Piso en Gabinius kreeg Syrië), door het opnieuw in het leven roepen van wijkcentra kon hij de arme klasse (12) organiseren in een politieke beweging. Arme slaven zorgden voor zijn veiligheid.(x) 

Cicero en Clodius, vlgs Harris pag. 616.


In de rechtbank, Cicero: ‘Daar de vermoede schanddaad onder het eigen dak van de hoogste priester is begaan, kan hij (Caesar) ons wellicht de moeite besparen te wachten op de uitkomst van een onderzoek en ons nu vertellen of er wel of niet een vergrijp is gepleegd.’
Caesars gezicht stond zo strak dat ik zelfs vanaf mijn oude plekje buiten bij de deur – waarnaar ik had moeten terugkeren nu Cicero geen consul meer was – een spier in zijn kaak zag vertrekken toen hij opstond om antwoord te geven. ‘De  riten van de Goede Godin zijn geen zaak voor de hoogste priester (Caesar was pontifex maximus), aangezien hem niet eens is toegestaan aanwezig te zijn bij de viering ervan.’ Hij ging weer zitten.
Cicero mat zich een verblufte blik aan en verhief zich weer. ‘Maar had niet de eigen vrouw van de hoogste priester de leiding over de ceremonie? Hij moet toch enige kennis hebben van wat er is voorgevallen.’ Hij zeeg neer op zijn bank.


    Caesar aarzelde heel even, stond op en zei kalm: ‘Die vrouw is mijn echtgenote niet meer.’
Er ging een opgewonden gefluister door de zaal. Cicero kwam weer overeind. Nu klonk hij echt verbluft. ‘We mogen er dus van uitgaan dat er inderdaad een schanddaad is gepleegd.’
 ‘Niet noodzakelijkerwijs,’ antwoordde Caesar, en hij nam weer plaats.
 Cicero ging staan. ‘Maar als er geen schanddaad is gepleegd, waarom wil de hoogste priester dan van zijn vrouw scheiden?’
  ‘Omdat de vrouw van de hoogste priester boven alle verdenking moet staan.’

Harris pag 617, later thuis bij Cicero:

Ik ben bang dat mijn meester (Cicero) niet thuis is,’ zei ik (Tiro, de slaaf-stenograaf).
    Clodius glimlach verbleekte even, omdat hij uiteraard vermoedde dat ik loog. ‘Maar ik heb de hele gebeurtenis tot een prachtig verhaal voor hem uitgewerkt. Hij moet het gewoon horen. Nee, dit is belachelijk. Ik laat me niet wegsturen.’
    Hij duwde zich langs mij heen en liep de brede hal door en de bibliotheek in. Ik volgde hem handenwringend. Maar tot zijn verrassing en de mijne was er niemand te bekennen. Er was een kleine deur in de hoek aan de andere kant van het vertrek waar de slaven door in en uit gingen, die toen we ernaar keken zachtjes dichtging. … ‘Nou,’ zei Clodius, en hij klonk plotseling ongemakkelijk,’ zeg hem maar dat ik langs ben geweest.’

Harris, pag. 628 e.v.

Te midden van al die opschudding was het mogelijk te geloven dat de kwestie rond de Goede Godin vergeten zou worden. Er was nu meer dan een maand verstreken sinds het vergrijp en Clodius had zich zorgvuldig op de achtergrond gehouden. De mensen hadden het alweer over andere dingen. Maar een paar dagen na de terugkomst van Pompeius overhandigde het college van priesters eindelijk een oordeel over de gebeurtenis aan de senaat. Pupius, de leidende consul, was een vriend van Clodius en wilde het schandaal graag in de doofpot stoppen. Niettemin was hij gedwongen het verslag van de priesters voor te lezen, en hun mening loog er niet om. Het gedrag van Clodius was een duidelijk geval van nefas (13) geweest – een oneerbiedige daad, een zonde, een misdrijf tegen de godin, een gruwel.

pag. 637

Vanaf die dag wees hij steeds als hij op het forum sprak naar Cicero’s nieuwe huis op de Palatijn, hoog verheven boven de hoofden van de menigte, als een volmaakt symbool voor dictatorschap. ‘Kijk hoe de tiran, die burgers zonder behoorlijk proces heeft omgebracht, van zijn werk heeft geprofiteerd. Geen wonder dat hij naar nieuw bloed smacht.’ (14) Cicero betaalde met gelijke munt terug. De beledigingen werden steeds dodelijker. Soms stonden Cicero en ik op het terras te kijken naar hoe de beginnende demagoog aan het werk was, en hoewel we hem niet konden verstaan, daarvoor was de afstand te groot, hoorden we wel het applaus van het publiek en herkenden we wat we zagen: het monster dat Cicero dacht verslagen te hebben (Catilina), begon weer teken van leven te vertonen.

pag. 645

Op de vierde dag begon de verdediging met zijn pogingen Clodius uit het moeras van vunzigheid te trekken. Het leek een hopeloze taak. want niemand ook Curio niet, twijfelde er serieus aan dat zijn cliënt zich schuldig had gemaakt aan het vergrijp. Niettemin deed hij zijn best. De kern van zijn betoog hield in dat het hele voorval een eenvoudige kwestie van persoonsverwisseling was geweest. Het huis was in het halfdonker gehuld, de vrouwen waren hysterisch, de indringer vermomd – hoe kon iemand er zeker van zijn dat het om Clodius ging? Dit was geenszins een overtuigende benadering. Maar aan het eind van de ochtend kwam Clodius’ advocaat met een verrassende getuige. Ene C. Causinius Schola, een ogenschijnlijk respectabele burger uit Interamna (15), een stad op een mijl of negentig afstand van Rome, liep naar voren en verkondigde dat Clodius de betreffende avond met hem in zijn huis had doorgebracht. Zelfs onder kruisverhoor was hij niet aan het wankelen te brengen, en hoewel zijn stem er slechts één was tegen tien aan de andere kant, waaronder het ijzersterke getuigenis à charge van Caesars eigen moeder, had hij iets heel geloofwaardigs.
    Cicero, die toekeek vanaf de banken die bestemd waren voor de oud-senatoren, wenkte me. ‘Of die vent liegt of hij is knettergek,’ fluisterde hij. ‘Op de dag dat de ceremonie van de Goede Godin werd gehouden kwam Clodius toch bij mij langs? Ik herinner me nog dat ik ruzie met Terentia had over zijn bezoek.’
     Nu hij het zei, wist ik het ook weer, en ik antwoordde dat hij gelijk had. ‘Waar hebben jullie het over?’ vroeg Hortensius, die zoals gewoonlijk naast Cicero zat en mee had proberen te luisteren.
    Cicero keerde zich tot hem. ‘Ik zei net dat Clodius die dag bij mij thuis was, dus hoe kan hij in godsnaam al rond het vallen van de avond in Interamna zijn aangekomen? Zijn alibi slaat nergens op.’ De woorden rolden er spontaan uit – als hij had nagedacht over de implicaties ervan zou hij een stuk voorzichtiger zijn geweest.
    ‘Dan moet je een verklaring afleggen,’ antwoordde Hortensius onmiddellijk. 'Dit getuigenis (van Schola) moet nietig worden verklaard.’

(Die dag kwam ook Cicero’s vrouw op hetzelfde idee.) Terentia had de kleine Marcus op schoot. Opeens zette ze hem neer en droeg hem naar binnen en gaf hem aan de kindermeisjes. Ze draaide zich om en keek haar man aan en zei: ‘Je mag het dan niet leuk vinden, maar je moet het wel doen – je moet een verklaring afleggen, zo niet in het belang van de republiek, dan wel in je eigen belang.’

Cicero was eraan gewend verklaringen af te leggen in de getuigenbank --  het afgelopen jaar al minstens tien keer tegen de samenzweerders van Catilina. Maar hij had nog nooit een dergelijk hanengevecht hoeven trotseren, en de stadspraetor moest de zitting onderbreken tot de orde hersteld was. Clodius zat met gevouwen armen en een grimmige blik naar Cicero te kijken.

‘…Ik herinner het me nog zeer goed.’ Cicero draaide zich van zijn ondervrager naar de jury toe. ‘Hij was bij mij thuis.’

‘Vijfentwintig juryleden achten de beklaagde schuldig, en eenendertig achtten hem onschuldig. De rechtbank spreekt derhalve Publius Clodius Pulcher vrij van de hem ten laste gelegde aanklachten, …’

    De laatste woorden van de praetor gingen verloren in een geloei van bijval. Het was of de aarde overhelde. Ik voelde mezelf wankelen en toen ik mijn ogen opendeed, knipperend in het felle licht, zag ik Clodius de juryleden langsgaan om ze een hand te geven. 



Geen opmerkingen:

Een reactie posten