De afkomst en anciënniteit van Pantagruel (1).
(In de vertaling van Sandfort, met veel correcties van mijn hand)
Het loont de moeite om de afkomst en herkomst van Pantagruel
in herinnering te brengen, nu we er genoeg vrije tijd voor hebben om dat te
doen. Want ik zie dat alle goede geschiedschrijvers in hun boeken dit gedaan
hebben, niet alleen de Grieken, Arabieren (2) en
Barbaren (3), maar ook de schrijvers van de
Heilige Schrift, de heilige heren (4) Lucas en
Mattheus.
Meestal brengt men onder uw aandacht dat er in het begin van
de wereldgeschiedenis (ik heb het over lang geleden, meer dan veertig maal
veertig nachten, als we op de manier van de oude druïden (5) zouden tellen),
kort nadat Abel door Kaïn was gedood en de aarde nog doordrenkt was met het
bloed van de rechtvaardigen (6), er een zó
vruchtbaar jaar zich voordeed, dat er heel veel fruit was, en dan in het
bijzonder dat er een enorme hoeveelheid mispels (7) was, waarom men dit jaar altijd het mispeljaar is blijven
noemen, want een tonnetje was al vol met 3 mispels.
In de maand oktober of
misschien in september van dat jaar, om precies te zijn, viel de week, die
later bekend stond onder de naam van de drie donderdagen. Er vielen drie
donderdagen in één week, omdat er onregelmatigheden door de opeenvolgende schrikkeljaren
waren in maangestaltes. De zon schoof krukkig voetje voor voetje naar links (8), de maan kwam in een andere baan met wel een
verschil van meer dan 5 meter (9), en duidelijk
zichtbaar was dat er een siddering
uitging van de ophangpunten van het
firmament, omdat de middelste sterren van de Plejaden zich naar het
sterrenbeeld Weegschaal terugtrokken, de andere sterren naar de evenaar (équinoxe)
toebogen, en de ster met de naam Epi (=Spica Virginis)
zich losrukte uit het sterrenbeeld Maagd. Afschuwelijk om te zien! En dit soort
fenomenen zijn zo moeilijk en diep dat astrologen daaraan niet wagen te proeven
–hadden ze langere tanden dan was het misschien wel te behappen.
En in die tijd viel er veel te eten. Vooral mispels, want
die waren zó mooi voor het oog en heerlijk van smaak. Maar evenals Noah, de man
waaraan wij zoveel verplicht zijn, omdat hij de wijnstok plantte, dat dat
goddelijke, kostelijke, kostbare, hemelse, plezierige, sap voortbrengt)
bedrogen uitkwam toen hij ervan dronk, omdat hij de deugdelijke en machtige
kwaliteiten er nog niet van kende, -- evenzo aten de mannen en vrouwen uit die
tijd van deze mooie en grote mispels. Maar wisten niet dat zij daardoor
afzichtelijke gezwellen op hun lichaam kregen op verschillende plaatsen.
Uit het vervolg van dit verhaal
blijkt dat er mensen zijn die gezwollen buiken kregen (nogal voor de hand
liggend, zou ik zeggen). Rabelais zegt dat erover hen geschreven staat dat zij
een “ventre omnipotent” (10) hadden. Anderen
kregen bochels en liepen krom. Volgens Rabelais was Aesopus één van hen (11). En dan komen we een bekende tegen, die we eerder bij de Winnebago Indianen tegen kwamen . Dit is een tweede keer dat Rabelais in Amerika zijn sporen
nalaat of andersom Amerikaanse sporen draagt. Dit verhaal heb ik nog niet op
mijn blog staan. In het commentaar (12) valt het
in het Engels te lezen. Bij Rabelais gaat het als volgt:
Bij de anderen
zwol de penis, als de ploeg die de akkers vruchtbaar maakt (13), zó aan
dat ze een heel wonderlijk grote, zware, grootse, lange, vette en dikke kregen
met krokodillenleer, zoals te zien is op antieke plaatjes. Ze konden er zelfs
een riem van maken die ze wel vijf - tot zes keer om hun middel konden doen. En
als ze een erectie kregen en ze met de wind in de rug er zin in hadden, dan
leek het wel of ze met een gevelde lans erop los ramden.
Dit soort is verloren gegaan, zoals de vrouwen ons weten te vertellen. Want
sinds het verdwijnen van dit soort, beklagen zij zich erover dat ze er niet
meer zijn, die grote enz. En de rest van het verhaal is bekend.
Weer anderen krijgen veel te grote
ballen. Volgens Rabelais stammen daar de mensen van Lorraine van af. Dan heb je
mensen waarop de gezwellen op de benen zitten. Volgens Rabelais lijken ze op
kraanvogels of flamingo’s of mensen op stelten (zie stukje Flaubert). En het kan niet ontbreken bij Rabelais: bij nog weer
anderen groeide het gezwel aan de neus, zoals bij Rabelais! Dit geslacht hield weinig van
kamillethee. Natuurlijk waren er de flaporen. En Pantagruel tenslotte komt van
het soort waarbij het gezwel ervoor zorgde dat ze in de lengte en breedte
uitdijden tot reuzen. En hierna komt er een typische Rabelais opsomming in de
vorm van een litanie om de genealogie (de stamboom) van Pantagruel uit te
leggen. De naam Pantagruel betekent
volgens Rabelais:
…Panta betekent in het Grieks alles. En
Gruel betekent in het
Arabisch veranderd (door uitdroging) (14).
We slaan een hoofdstuk over, waarin
verslag wordt gedaan van de geboorte van Pantagruel en dood van zijn moeder in
het kraambed. We gaan door met Hoofdstuk 3.
Hoe Gargantua rouwde om de dood van zijn vrouw Badebec (15)
Vader Gargantua wist niet hoe hij het had, omdat de geboorte
van zijn grote, mooie zoon Pantagruel het leven kostte aan zijn vrouw Badebec.
Hij stond perplex en wist niet wat te zeggen of te doen. Door twijfel die hem
in de war bracht, wist hij niet meer of hij moest huilen uit rouw voor zijn
overleden vrouw, of lachen van vreugde om de geboorte van zijn zoon(16) .
Drogredenen en deugdelijke redenen (17) stonden
hem ter beschikking om zowel het een of het ander te doen (18). Hij leek wel op de bij de Romeinen
spreekwoordelijke muis (19) die steeds
plakkeriger wordt en in zijn eigen haren verstrikt raakt, hoe meer hij de hars
van zich af wil wassen waarin hij terecht is gekomen.
“Zal ik huilen,” riep hij uit. “Maar waarom zou ik huilen?
Mijn goede vrouw is dood, mijn vrouw die zowel van het beste van het ene als
van het andere in deze wereld kende, nooit zal ik ze nog meer zien, zo eentje
krijg ik er nooit weer, het is een onschatbaar verlies. Oh mijn God, wat heb ik
gedaan dat ik dit verdien? Waarom ging ik niet vóór haar dood? Want een leven
zonder haar, is een leven vol onophoudelijk verdriet. Ach Badebec, mijn
schatje, mijn liefje, mijn kleine gek (hoewel gekken geen land mogen hebben,
had zij één lapje grond van drie en één
van twee morgens (een morgen = 34,2
are). Oh mijn hartje, mijn slofje, snotzakje en pantoffeltje, nooit zal ik je
weerzien. Mijn arme Pantagruel, je bent je goede moeder kwijt, je lieve
voedster en welbeminde verzorgster. Oh valse dood, waarom ben je me zo vijandig
gezind, waarom kwel je me zo, door aan mij de vrouw, die de onsterfelijkheid
had verdiend, te ontrukken.
En bij deze woorden begon hij als een koe te huilen. Maar
plotseling, lachte hij als een blij kalf bij de gedachte aan Pantagruel:
“Oh, mijn kindje,” zei hij. “oh mijn klootje, m’n zaakje,
wat ben je mooi, en hoe kan ik God danken dat Hij mij zo’n vrolijk zoontje
heeft gegeven, zo een en al lach, zo knap. Oh, oh, oh, wat ben ik blij, laten
we drinken, vergeet je verdriet. Breng van de beste wijn, spoel de glazen, dek
de tafel met een laken zodat we kunnen eten, jaag de honden weg, rakel het vuur
op, steek de kaarsen aan, doe de deur dicht, snij brood, stuur de armen weg,
geef ze waarom ze vragen, haal mijn nette pak om aan te trekken om er piekfijn
uit te zien voor het feest om de peettantes te kunnen ontvangen.”
Toen hij dit zei hoorde hij het zingen van de litanie (der
overledenen) en het antwoord daarop door de andere priesters, die zijn vrouw
ten grave droegen. Zijn mooie woorden bleven hem in de keel steken, en meteen
viel er een schaduw over hem heen, en hij zei:
“Mijn God, moet ik mij nu weer overgeven aan mijn verdriet?
Daar heb ik geen zin in! Ik ben niet meer jong, ik word oud, het zijn
gevaarlijke koortsachtige tijden, als ik koorts krijg –je kent de uitslag:
depressie! Op mijn woord van edelman, het is beter minder te huilen en des te
meer te drinken. Mijn vrouw is dood, en –met Uw permissie-- ik zal haar niet
tot leven kunnen wekken door te huilen. Zij heeft het goed, zij is in het
paradijs, en misschien heeft ze het nog wel beter getroffen, zij bidt tot God
voor ons. Zij is gelukkig. Om onze ellende en rampspoeden hoeft zij zich niet
meer te bekommeren. Die treffen ons, moge God die beschermen, die
achterblijven. Ik moet erom denken een andere vrouw te nemen! Ik weet wat
jullie (vroedvrouwen en peettantes) moeten doen: ga naar de begrafenis! In de
tussentijd leg ik mijn zoon in de wieg, want ik voel me nu al weer in een heel
andere stemming (altéré) en ik zou weleens ziek kunnen worden. Maar drink
tevoren een goede slok van het een of ander. Dat zal je goed doen! Op mijn
woord van edelman.”
Zij gehoorzaamden hem en gingen naar de begrafenis. En de
arme Gargantua bleef thuis. En hij dichtte toen dit grafschrift, dat op het
graf van zijn vrouw, zou moeten worden geschreven.
De edele Badebec stierf in bed,
toen zij mijn zoon baarde; zij deed alles voor mij
om het uiterlijk binnen en ook buiten de wet.
Dat lange lijf van een Spaanse, van een Zwitserse van
opzij.
Dat God haar goedgunstig gezind mag zijn,
en haar vergeeft wat zij verkeerd deed.
Dat haar lijf onder de zoden in ruste moge zijn.
Voorbij zijn jaar
en dag die ze met oppassen versleet.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten