woensdag 14 augustus 2019

De afkomst en anciënniteit van Pantagruel (1).

(In de vertaling van Sandfort, met veel correcties van mijn hand)

Klik hier voor de originele teksten en noten.


Het loont de moeite om de afkomst en herkomst van Pantagruel in herinnering te brengen, nu we er genoeg vrije tijd voor hebben om dat te doen. Want ik zie dat alle goede geschiedschrijvers in hun boeken dit gedaan hebben, niet alleen de Grieken, Arabieren (2) en Barbaren (3), maar ook de schrijvers van de Heilige Schrift, de heilige heren (4) Lucas en Mattheus.


Meestal brengt men onder uw aandacht dat er in het begin van de wereldgeschiedenis (ik heb het over lang geleden, meer dan veertig maal veertig nachten, als we op de manier van de oude druïden (5)  zouden tellen), kort nadat Abel door Kaïn was gedood en de aarde nog doordrenkt was met het bloed van de rechtvaardigen (6), er een zó vruchtbaar jaar zich voordeed, dat er heel veel fruit was, en dan in het bijzonder dat er een enorme hoeveelheid mispels (7) was, waarom men dit jaar altijd het mispeljaar is blijven noemen, want een tonnetje was al vol met 3 mispels. 

In de maand oktober of misschien in september van dat jaar, om precies te zijn, viel de week, die later bekend stond onder de naam van de drie donderdagen. Er vielen drie donderdagen in één week, omdat er onregelmatigheden door de opeenvolgende schrikkeljaren waren in maangestaltes. De zon schoof krukkig voetje voor voetje naar links (8), de maan kwam in een andere baan met wel een verschil van meer dan 5 meter (9), en duidelijk zichtbaar was dat er een siddering
uitging van de ophangpunten van het firmament, omdat de middelste sterren van de Plejaden zich naar het sterrenbeeld Weegschaal terugtrokken, de andere sterren naar de evenaar (équinoxe) toebogen, en de ster met de naam Epi (=Spica Virginis) zich losrukte uit het sterrenbeeld Maagd. Afschuwelijk om te zien! En dit soort fenomenen zijn zo moeilijk en diep dat astrologen daaraan niet wagen te proeven –hadden ze langere tanden dan was het misschien wel te behappen.  


En in die tijd viel er veel te eten. Vooral mispels, want die waren zó mooi voor het oog en heerlijk van smaak. Maar evenals Noah, de man waaraan wij zoveel verplicht zijn, omdat hij de wijnstok plantte, dat dat goddelijke, kostelijke, kostbare, hemelse, plezierige, sap voortbrengt) bedrogen uitkwam toen hij ervan dronk, omdat hij de deugdelijke en machtige kwaliteiten er nog niet van kende, -- evenzo aten de mannen en vrouwen uit die tijd van deze mooie en grote mispels. Maar wisten niet dat zij daardoor afzichtelijke gezwellen op hun lichaam kregen op verschillende plaatsen.


Uit het vervolg van dit verhaal blijkt dat er mensen zijn die gezwollen buiken kregen (nogal voor de hand liggend, zou ik zeggen). Rabelais zegt dat erover hen geschreven staat dat zij een “ventre omnipotent” (10) hadden. Anderen kregen bochels en liepen krom. Volgens Rabelais was Aesopus één van hen (11). En dan komen we een bekende tegen, die we eerder bij de Winnebago Indianen tegen kwamen . Dit is een tweede keer dat Rabelais in Amerika zijn sporen nalaat of andersom Amerikaanse sporen draagt. Dit verhaal heb ik nog niet op mijn blog staan. In het commentaar (12) valt het in het Engels te lezen. Bij Rabelais gaat het als volgt:


Bij de anderen zwol de penis, als de ploeg die de akkers vruchtbaar maakt (13),  zó aan dat ze een heel wonderlijk grote, zware, grootse, lange, vette en dikke kregen met krokodillenleer, zoals te zien is op antieke plaatjes. Ze konden er zelfs een riem van maken die ze wel vijf - tot zes keer om hun middel konden doen. En als ze een erectie kregen en ze met de wind in de rug er zin in hadden, dan leek het wel of ze met een gevelde lans erop los ramden. Dit soort is verloren gegaan, zoals de vrouwen ons weten te vertellen. Want sinds het verdwijnen van dit soort, beklagen zij zich erover dat ze er niet meer zijn, die grote enz. En de rest van het verhaal is bekend.


Weer anderen krijgen veel te grote ballen. Volgens Rabelais stammen daar de mensen van Lorraine van af. Dan heb je mensen waarop de gezwellen op de benen zitten. Volgens Rabelais lijken ze op kraanvogels of flamingo’s of mensen op stelten (zie stukje Flaubert). En het kan niet ontbreken bij Rabelais: bij nog weer anderen groeide het gezwel aan de neus, zoals bij Rabelais! Dit geslacht hield weinig van kamillethee. Natuurlijk waren er de flaporen. En Pantagruel tenslotte komt van het soort waarbij het gezwel ervoor zorgde dat ze in de lengte en breedte uitdijden tot reuzen. En hierna komt er een typische Rabelais opsomming in de vorm van een litanie om de genealogie (de stamboom) van Pantagruel uit te leggen.  De naam Pantagruel betekent
volgens Rabelais:


                  …Panta betekent in het Grieks alles. En Gruel betekent in het
                      Arabisch veranderd (door uitdroging) (14).

We slaan een hoofdstuk over, waarin verslag wordt gedaan van de geboorte van Pantagruel en dood van zijn moeder in het kraambed. We gaan door met Hoofdstuk 3. 


Hoe Gargantua rouwde om de dood van zijn vrouw Badebec (15) 

Vader Gargantua wist niet hoe hij het had, omdat de geboorte van zijn grote, mooie zoon Pantagruel het leven kostte aan zijn vrouw Badebec. Hij stond perplex en wist niet wat te zeggen of te doen. Door twijfel die hem in de war bracht, wist hij niet meer of hij moest huilen uit rouw voor zijn overleden vrouw, of lachen van vreugde om de geboorte van zijn zoon(16) .  Drogredenen en deugdelijke redenen (17) stonden hem ter beschikking om zowel het een of het ander te doen (18). Hij leek wel op de bij de Romeinen spreekwoordelijke muis (19) die steeds plakkeriger wordt en in zijn eigen haren verstrikt raakt, hoe meer hij de hars van zich af wil wassen waarin hij terecht is gekomen. 


“Zal ik huilen,” riep hij uit. “Maar waarom zou ik huilen? Mijn goede vrouw is dood, mijn vrouw die zowel van het beste van het ene als van het andere in deze wereld kende, nooit zal ik ze nog meer zien, zo eentje krijg ik er nooit weer, het is een onschatbaar verlies. Oh mijn God, wat heb ik gedaan dat ik dit verdien? Waarom ging ik niet vóór haar dood? Want een leven zonder haar, is een leven vol onophoudelijk verdriet. Ach Badebec, mijn schatje, mijn liefje, mijn kleine gek (hoewel gekken geen land mogen hebben, had zij één lapje grond van drie  en één van twee  morgens (een morgen = 34,2 are). Oh mijn hartje, mijn slofje, snotzakje en pantoffeltje, nooit zal ik je weerzien. Mijn arme Pantagruel, je bent je goede moeder kwijt, je lieve voedster en welbeminde verzorgster. Oh valse dood, waarom ben je me zo vijandig gezind, waarom kwel je me zo, door aan mij de vrouw, die de onsterfelijkheid had verdiend, te ontrukken. 


En bij deze woorden begon hij als een koe te huilen. Maar plotseling, lachte hij als een blij kalf bij de gedachte aan Pantagruel:
“Oh, mijn kindje,” zei hij. “oh mijn klootje, m’n zaakje, wat ben je mooi, en hoe kan ik God danken dat Hij mij zo’n vrolijk zoontje heeft gegeven, zo een en al lach, zo knap. Oh, oh, oh, wat ben ik blij, laten we drinken, vergeet je verdriet. Breng van de beste wijn, spoel de glazen, dek de tafel met een laken zodat we kunnen eten, jaag de honden weg, rakel het vuur op, steek de kaarsen aan, doe de deur dicht, snij brood, stuur de armen weg, geef ze waarom ze vragen, haal mijn nette pak om aan te trekken om er piekfijn uit te zien voor het feest om de peettantes te kunnen ontvangen.”


Toen hij dit zei hoorde hij het zingen van de litanie (der overledenen) en het antwoord daarop door de andere priesters, die zijn vrouw ten grave droegen. Zijn mooie woorden bleven hem in de keel steken, en meteen viel er een schaduw over hem heen, en hij zei:
“Mijn God, moet ik mij nu weer overgeven aan mijn verdriet? Daar heb ik geen zin in! Ik ben niet meer jong, ik word oud, het zijn gevaarlijke koortsachtige tijden, als ik koorts krijg –je kent de uitslag: depressie! Op mijn woord van edelman, het is beter minder te huilen en des te meer te drinken. Mijn vrouw is dood, en –met Uw permissie-- ik zal haar niet tot leven kunnen wekken door te huilen. Zij heeft het goed, zij is in het paradijs, en misschien heeft ze het nog wel beter getroffen, zij bidt tot God voor ons. Zij is gelukkig. Om onze ellende en rampspoeden hoeft zij zich niet meer te bekommeren. Die treffen ons, moge God die beschermen, die achterblijven. Ik moet erom denken een andere vrouw te nemen! Ik weet wat jullie (vroedvrouwen en peettantes) moeten doen: ga naar de begrafenis! In de tussentijd leg ik mijn zoon in de wieg, want ik voel me nu al weer in een heel andere stemming (altéré) en ik zou weleens ziek kunnen worden. Maar drink tevoren een goede slok van het een of ander. Dat zal je goed doen! Op mijn woord van edelman.”


Zij gehoorzaamden hem en gingen naar de begrafenis. En de arme Gargantua bleef thuis. En hij dichtte toen dit grafschrift, dat op het graf van zijn vrouw, zou moeten worden geschreven.




De edele Badebec stierf in bed,

toen zij mijn zoon baarde; zij deed alles voor mij

om het uiterlijk binnen en ook buiten de wet.

Dat lange lijf van een Spaanse, van een Zwitserse van opzij.

Dat God haar goedgunstig gezind mag zijn,

en haar vergeeft wat zij verkeerd deed.

Dat haar lijf onder de zoden in ruste moge zijn.

Voorbij zijn jaar en dag die ze met oppassen versleet.


Geen opmerkingen:

Een reactie posten