dinsdag 2 april 2019

Flaubert, Salammbô (3).

Is dit nog grappig?

Klik hier voor de originele tekst.


Wie student en puber was in de zeventiger jaren, zoals ik, weet dat ellende vaak aanleiding was om er een grap over te maken. Je had bijvoorbeeld, en ik denk dat menigeen zich daarover nu schaamt, de Vietnam-grappen, waarin martelingen als absurd werden voorgesteld. Helaas, bleek later dat de werkelijkheid de “humor” aan alle kanten inhaalde. In die tijd kon ik mij dat echt niet voorstellen. Ik had toen nog meer vertrouwen in de toekomst.

Dezelfde ambivalentie als voor de Vietnam-grappen voel ik voor de teksten van Flaubert. Ergens kan ik mij voorstellen dat hij bepaalde scènes grappig bedoeld heeft. Dit geloof ik des te meer nu ik ontdekt heb dat van bepaalde scènes Klassieke Grappen de basis-ingrediënten zijn. In het stuk van de vorige week waren dat de molenstenen. In de volgende scène is dat een verdraaide voorstelling van een grap van Nasreddin en Timoer Lenk (grap volgt). Bovendien verwijst hij met de namen van bepaalde figuren naar de kluchten van Plautus. De reden voor het gebruiken van deze Klassieke Grappen zou gelegen kunnen zijn in de afkeer van Flaubert van dictatoriale overheersing, wat in beide grappen (molenstenen en Timoer Lenk) centraal staat. Bij Flaubert ging het dan niet zozeer om een dictatuur als wel om de geweldige druk die uitging van de burgerlijke moraal, de gedragsvoorschriften en de afwijzing die van deze burgermaatschappij kon uitgaan. Flaubert was de stad ontvlucht om deze redenen. Dat kan ik meevoelen. Maar dan komt er een Maar….maar Waar wringt de schoen?

Laten we de scène van vandaag er eens bij halen:
Het kleine aantal geboren kinderen verbaasde hem:
--“Ieder jaar, Giddenem, zijn er kinderen geboren in elke gezin. Jij zorgt ervoor dat ’s nachts de deuren van de hutten open zijn, zodat ze in alle vrijheid het met elkaar kunnen doen. Waarom zijn er dan  zo weinig kinderen?” Hij wachtte het antwoord niet af.
Daarop moesten de dieven, de luiaards en de opstandelingen aantreden. Hij deelde straffen uit, vol verwijten aan het adres van Giddenem; en Giddenem, als een stier, liet zijn hoofd, waarop twee grote wenkbrauwen zich kruisten, diep in het stof zakken.
--“Kijk, Oog van Baal”, zei Giddenem en wees daarbij op een flinke Libiër, “dat is er eentje die we erop betrapt hebben dat hij zich al een touw om de hals had gedaan om zich te verhangen.”
--“Oh, wil je sterven?” zei daarop de Opperste magistraat van Carthago (suffeet), Hamilcar, neerbuigend.
En de slaaf antwoordde hem onverschrokken:
--“Ja!”
Waarop Hamilcar zonder zich te bekommeren om het financieel verlies of om het verkeerde voorbeeld, tegen zijn knechten zei:
--“Neem hem maar mee.”
Misschien had hij een offer aan de goden in gedachten? Was het een kwaad om erger te voorkomen?
Giddenem had ervoor gezorgd de kreupelen achter de anderen te verstoppen. Maar Hamilcar merkte ze op.
--“Wie heeft je je arm afgesneden?”
--“De soldaten hebben dat gedaan, Oog van Baal.”
Vervolgens, richtte hij zich tot een Samniet die als een gewonde reiger rondhinkte:
--“En jij wie heeft jou dat aangedaan?”
Dat had de chef (Giddenem) gedaan, door hem met een ijzeren staaf het been te breken.
Deze imbeciele wreedheid maakte de Opperste magistraat, Hamilcar, laaiend. Hij rukte de gebedskrans met agaten kralen uit zijn handen  en schreeuwde:
--“Vervloekt is de hond die zijn eigen kudde verwondt!  De slaven, een geschenk van Tanit, verminken! Schande! Oh, jij ruïneert je baas! Dat je stikt in je eigen drek. En dan zijn er ook nog een heel stel niet! Waar zijn die? Heb je die door de soldaten laten afmaken?”

Waar wringt de schoen. Het geheel maakt bijna een Wagneriaanse indruk zoals in die Nibelungen. Wagner en Flaubert waren tijdgenoten. Het is het over-de-top-aspect dat maakt dat je het als grappig, maar vooral als dramatisch mooi kunt ervaren. Er zijn mensen die zeggen: hier kun je zien dat de tragedie uit de humor is voortgekomen. Ik heb mijn twijfels.  De kracht van de scène zit niet zozeer in de betekenis en ook niet in het opgeroepen beeld. Het is vooral de melodie die de muziek maakt: de scène is een en al sfeer waarin je opgaat. Waardoor je je laat meeslepen of je het er nu mee eens bent of er tegen in opstand komt. De taal klinkt als een muziekinstrument en heeft zich van zijn werkelijke betekenis losgezongen om op te stijgen naar een hogere betekenis, naar hogere sferen. Dat kan dus! Wat heeft die muziek te melden?


Maar allereerst de vraag: speelt muziek ook al een rol in Klassieke grappen? In de Oosterse grappen speelt een tiran (soms Timoer Lenk) een belangrijke rol. Het woord turannos is van Lydische oorsprong (Robin Lane Fox , The classical world, pag 58-59). Het instituut “tiran” werd later door de Grieken in Klein Azië overgenomen, toen bleek dat de functie van de Aristocraten efficiënt door één man of vrouw kon worden vervuld. 

Een van de vele grappen over tirannen,  vertelt over een cadeau dat Nasreddin aan de tiran Timoer Lenk  (vert. Timoer de Manke) wil geven. Zijn vrouw heeft voor Timoer een heerlijke gans bereid om hem te geven. Onderweg naar de tiran krijgt Nasreddin trek. Hij eet een poot van de gans op, omdat hij denkt dat Timoer Lenk geen echte kenner van ganzen is en het dus ook wel niet zal merken. Maar wat blijkt: Timoer Lenk heeft meteen in de gaten dat er een poot ontbreekt. Nasreddin wijst hem er fijntjes op dat de ganzen die rond de vijver staan waarop zij uitkijken, ook allemaal op een poot staan. 


Daarop stuurt Timoer Lenk een soldaat met een flinke knuppel op de ganzen af, waarop blijkt dat bij het opvliegen alle ganzen twee poten hebben en niet één! Daarop zegt Nasreddin: “Majesteit, als men op u een man af zou sturen met zo′n knuppel, dan denk ik dat u er ook wel op alle vier vandoor zou gaan”. 


Een majorette loopt voor de muziek uit; de man met de knuppel er achter aan. Zij bepaalt of de muzikanten lopen of stilstaan, als op een been. Dat doet de man met de knuppel ook.  De grap doet denken aan het beroemde raadsel dat Oidipous  moest oplossen: welk schepsel loopt ’s ochtends op vier benen, ’s middags op twee benen  en ’s avonds op drie benen? Maar in dit geval zit er ook nog een rekensommetje in verstopt. Als echte filosofen vroeg men zich in de Oudheid af: kun je van niets iets maken? Aristoteles zei: nee, de natuur verafschuwt het niets (het vacuüm). Maar hoe zit het dan met Muziek! GakkerdegakGak. Want wat is muziek? Niets! Voor lange tijd was de muziek der sferen (die echt bestaat als achtergrondgeluid in de ruimte!) een raadsel, net als het horen van stilte een raadsel is. 


Terug naar Flaubert. De grap over de manke Timoer sluit aan op de scène van
Flaubert. Ik denk dat hij de grap ook heeft gekend, maar merkte dat reigers (ièeeAiè) vaker op een poot staan dan ganzen, en vanuit een neiging tot realisme bedrijven de gans door een reiger heeft vervangen. Of misschien was de reden wel de grap onherkenbaar te maken, zodat alleen de muziek opklonk. Weer blijkt Flaubert een soort voorganger op de psychoanalyse van Freud en Jung (in zijn amplificatiemethode speelt de “vier” een grote rol, welke tot veel foute analyses heeft geleid)! Maar nu sluit hij ook nog aan bij een belangrijke psychoanalytische beweging in Frankrijk van veel later, na 1950, die waarbij de toon de muziek bepaalt: Lacan. Het knappe van de scènes van Flaubert is dat er een (hogere?) betekenis lijkt te bestaan los van de letterlijke betekenis. Wat blijft hangen, doorklinken, is de schreeuw om vrijheid. In gesprekken is ook altijd een gedachte op de achtergrond te beluisteren. Altijd spelen gevoelens over wie wat wanneer mag of moet zeggen een rol. Op schrift is datzelfde effect moeilijk te bereiken, ook al bestaat het. 


Wat blijkt, is dat een stapeling van grappen niet automatisch leidt tot iets grappigs. Want deze scène van Flaubert is op geen enkel punt grappig, net zoals veel Vietnam-grappen als je ze nu hoort, absoluut niets grappigs meer hebben. De actualiteit blijkt van groot belang te zijn om iets als grappig of niet te ervaren. Ik kan dus op deze afstand in de tijd niet meer beoordelen of wat Flaubert hier vertelt als grappig werd ervaren of doodgewoon als afschuwelijk. Nu is de tekst niet meer grappig, maar de schoonheid van de muziek kunnen we nog wel navoelen. Bestaat er een absolute esthetica?


Tijd speelt een grote rol in het waarderen van de grap. Deze constatering vertelt ons heel veel over de Klassieke Grap. Waarom hebben deze de tand des Tijds zo goed doorstaan? En niet alleen de tijd: waarom overschrijden deze grappen alle regionale grenzen? Waarom bleven ze overal en altijd grappig? Het antwoord op die vraag blijf ik u voorlopig (?) nog schuldig.


Geen opmerkingen:

Een reactie posten