dinsdag 18 april 2017


Koningsdag 2017.

Hoe Uilenspiegel de koning nadeed


Uilenspiegel was op bezoek bij een dikke koning die alleen de beste spijzen at. Tijl stelde voor dat hij bij de koning mocht verblijven als hofnar. De koning nam hem aan omdat hij van lachen hield. Uilenspiegel trad elke avond op ter vermaak van de koning. Toen de koning een avond weg was had Uilenspiegel zoveel gegeten dat hij even dik was als de koning. De volgende avond trad hij op en deed hij de koning na. Toen lachte het hele volk de koning uit en verliet de koning het land uit schaamte. Uilenspiegel deelde toen alle spijzen van de koning uit aan het volk.


Is dit een grap, of werkelijkheid? Charles de Coster, die de legende van Tijl Uilenspiegel schreef, vertaalde de grappen van Tijl Uilenspiegel naar de werkelijkheid. Hij plaatste de grappige snaak Tijl Uilenspiegel midden in de 80-tig jarige oorlog, waar hij aan de kant van de geuzen meevecht om Holland te bevrijden van de Spaanse overheersing. Tijl is de slimme en magere protestant in gezelschap van de (katholieke) dikbuikige Lamme Goedzak. De vrouwen die Tijl omringen moeten zich staande houden in een wereld, waarin de belangen van mannen en vrouwen extreem aan elkaar tegenovergesteld zijn. Neele, de vrouw van Tijl, trekt samen met hem ten strijde en zou je een van de eerste feministes van de Lage Landen kunnen noemen. De iconische typering van deze drie hoofdpersonages heeft ervoor gezorgd, dat het boek van de Coster de bijbel is geworden van strijd voor sociale gelijkheid van de Lage Landen.
Veel van deze grappen zijn op de een of andere manier verbonden met toneelvoorstellingen. Dat komt al uit de Romeinse tijd, waarin de toneelschrijver Plautus een voorbeeld is van een schrijver die volkse grappen op het toneel brengt. Ook van de streken van Tijl Uilenspiegel is toneel gemaakt. Een klein stukje uit het toneelstuk
Uilenspiegel
van Hugo Claus (pag 173-175):


Verteller:  Nu, waar is de weg naar Damme?
Tijl: Daar waar de eenden gaan. De verteller vertrekt. Tijl kijkt hem na, fluit een deuntje. Men hoort een mateloos gevloek: “Here van Spanje en keizer van God en alleman…..” De verteller komt terug zonder paard, met modder bedekt, wier en kroos over zijn gezicht.

Verteller: Wat betekent dit? Je hebt me bedrogen, snotvink! Waar de eenden zijn, is er alleen maar modder en moeras waar zij ploeteren.

Tijl: Ik zei u niet te rijden waar zij ploeteren, maar wel waar zij gaan.
Verteller: moe Goed, ik geef op. Je bent de slimste. Maar zeg mij nu in Godsnaam de weg die naar Damme gaat.

Tijl: In Vlaanderen, mijn heer, zijn het de mensen die gaan, de wegen blijven liggen.

Verteller wordt boos, springt over de haag, achtervolgt de lachende Tijl; als hij ziet dat hij de jongen niet kan inhalen, gaat hij zuchtend zitten
Als een hond, zei ik, groeide hij op, een dief, een luilak. Hij zwierf op Gods wegen, een leegganger, een deugniet. Maar moet de boom niet eerste zijn last afwerpen voor hij bladeren geeft? Misschien wel. En misschien moet men slim en listig zijn wil men de wreedheid van de wereld verdragen en weren. Zoals Katelijne (de vroedvrouw) voorspelde noemde men hem Uilenspiegel. Dat is Ulieden-spiegel.Ondertussen is Tijl voor een tent (op een kermis) gekomen, waar een kring mensen rond staan. Hij loodst hen naar binnen en ontvangt geld.

Tijl: Ulieden spiegel, Uwen spiegel, dames en heren en buitenlieden, hier kan een iegelijk komen zien wat de toekomst hem kan bieden.Hij trekt een gordijn weg, en staat bij een uil (=indertijd teken van domheid!) die bovenop een lege spiegellijst zit.

U komt het eerst aan de beurt, meneer de advokaat!Een oude man met een waardig gezicht komt naar voren. Tijl steekt zijn hoofd in de spiegel en trekt een apegezicht.

Een oude rotkop kan wel rotten, maar bloeien doen alleen de zotten.Reacties van de omstanders. De advokaat lacht groen mee.

De volgende! Ah, een militair. Kom dichterbij, meneer de sergeant.Tijl houdt in de spiegel een grote schotel bloedworst.

In het volgende gevecht waar je zo heftig naar snakt, word je, mijn kinkel, tot bloedworst gehakt.De sergeant maakt zich kwaad, maar als de omstanders lachen, stapt hij woedend weg.

Meneer, mevrouw, komt naderbij.Een lieftallig jong meisje met haar oude echtgenoot. Tijl steekt door de spiegel een boomtak met twijgen als hoornen.
Een gluiperd koopt voor veel centen een jonge maagd, en klimt in de boom die hoornen draagt.
Oude Man Jij, godvergeten smeerlap, ik zal je….. 

Jonge Vrouw Maak je niet kwaad, Antonius, wij zijn op de kermis. Wacht toch even. Zeg, kereltje, wat zie je in mijn spiegel?
Tijl Kom dichterbij.
Het meisje nadert.
Nog dichter. Uw spiegel is harde jeugd gehuld in de koker van een trotse gulp.Tijl kust het meisje, zij kust terug. Tijl valt bijna uit zijn spiegel. De oude man trekt haar kwaad weg.

Jonge Vrouw Oh, wat een enige spiegel.Zij geeft Tijl, terwijl zij weggetrokken wordt, een gulden.

Tijl En u, eerwaarde vader?Een dikke monnik, die toeziet, komt schoorvoetend nader.

Monnik Mijn zoon, de toekomst kent niemand, alleen God.

Tijl Jij kleerkast vol hespen, jij bierkelder, geef mij een oortje!

Monnik zalvend: Mijn zoon, wij dragen nooit geld.

Tijl Omdat het geld jou draagt, want je hebt het in je schoenen verstopt. Geef mij je sandaal.

Monnik tegenover het spotziek, bijna dreigend gepeupel Maar kinderen, dit is geld van ons klooster. Nu, als het moet….

Tijl ontvangt het geld en toont in de spiegel een varkenskop In het land waar men mager is van het werken ben jij vet. Pas op dat men in het portaal van uw kerk het mes niet wet.

De omstanders lachen eerst, maar voor de zwijgende, griezelige haat die zij op het gezicht van de monnik zien, verstillen ze.

Tijl zou in Damme (België) zijn geboren. Wanneer precies wordt nergens vermeld. De eerste vermelding van de geboorte van Tijl Uilenspiegel in Damme zou een prent uit 1650 zijn. Maar in Duitsland ligt hij rond 1350 al begraven te Mölln. Omdat Saksen in twee delen uiteen is gevallen, een noordelijk (Mölln)   en zuidelijk deel (zie hieronder: Quedlinburg en Büddenstedt), lijkt het erop dat Tijl Saksische wortels heeft. Of hij is door een Saks al voor het einde van het eerste millenium nChr in Saksen geïntroduceerd. Hij heeft namelijk nogal veel overeenkomstigs met andere tricksters. Net als bij Nasreddin heeft zich een legende rond de figuur Tijl Uilenspiegel gevormd. De overeenkomsten tussen Nasreddin Hodja, Jeha, Pushkin (Kaukasus) en Tijl Uilenspiegel zijn zo sterk dat je er bijna vanuit moet gaan dat de verhalen ontsproten zijn aan een gemeenschappelijk boek. Het boek is interessant, omdat het lijkt te gaan over rebellie en opstandelingen. Hoewel De Coster het niet zegt, krijg je soms de indruk dat Tijl en Willem van Oranje iets gemeenschappelijks hebben: ze zijn beiden eigengereide manipulatoren van een onafwendbaar lot. Dat boek der opstandelingen vindt zijn oorsprong al in de Oudheid, om preciezer te  zijn, in de Boeddhistische traditie waarin het lot, het karma, een centrale plek inneemt in de ontwikkeling van levens. Tientallen verhaaltjes van Nasreddin, Jeha en Tijl Uilenspiegel hebben meer dan toevallige overeenkomsten met elkaar. Voor verdere informatie hierover, verwijs ik naar de vergelijkende tabel van Mouliéras en Basset.


Tijl verpandt een haan.

Tijl vond het beter om uit Maagdenburg te vertrekken. “Is niet erg”, zei hij bij zich zelf, ”Je passeert Thüringen  en trekt dan kalmpjes aan het mooie land van de Franken in.” Onderweg hield hij voor een paar dagen zich op in Quedlinburg ’s Ochtends slenterde hij er eens over de markt. Dat deed hem genoegen, want daar vond hij altijd wel mensen die hij beentje kon lichten. Helemaal aan he begin van de markt zat een dikke boerin, die een mand met daarin een kloeke haan en vette kippen voor zich op de grond had staan ter verkoop. Tijl liep het water in de mond. Zo’n mooi, mals kippetje had hij sinds lang (sinds Büddenstedt) niet meer gegeten. Maar hij had geen geld om er eentje te kopen.


Hij ging een momentje bij zich te rade. Daarop liep hij vrolijk fluitend naar de plaats waar de vrouw op de markt zat en vroeg: “Hoeveel moet dat gaan kosten?” “Twee Groschen “,  gaf ze hem ten antwoord. Hij deed het voorkomen dat hij nog iets moest doen, en dat daarna bij haar terug zou komen om in een keer de hele mand kippen mee te kunnen nemen. Daar wilde de vrouw niets van horen. Hij knikte en knikte…: “Is ook al goed! Ik neem de hele mand ook nu wel meteen met me mee.” Daarop pakte hij de mand beet en liep vlug weg in de richting van de stadspoort.” “Blijf hier, blijf hier!” riep de boerin hem opgewonden en kwaad achterna, ”Wil je me dan niet voor de kippen betalen?” “Beste vrouw,” zei hij en liep naar haar terug, ”ik ben toch de administrateur van het machtige nonnenklooster. Ik heb op dit moment alleen maar niet genoeg geld bij mij. Dat ga ik nu voor u halen.” ”Het interesseert me niet wie u bent”, antwoordde daarop de boerin, “Ik wil eerst geld zien voor mijn kippen.” Daarop antwoordde Tijl sarcastisch: “Vrouw, wat zou er van de handel worden, als alle handelaren zo wantrouwend zouden zijn als u. Maar laat mij om mij tegemoet te komen, de kippen, dan laat ik u de haan hier als onderpand achter.” Daarmee haalde hij het kakelende en wild fladderende beest uit de mand van de boerin. “Tja “, zei die daarop, ”als u mij een onderpand geeft, dan vind ik het wel goed zo.” Tijl haastte zich met de kippen ervandoor en de boerin pakte heel tevreden haar boeltje bij elkaar, blij dat ze haar kippen zo snel aan de man had weten te brengen.

Toen ze in haar dorp terugkwam, vroeg haar man verwonderd: ”Ben je nu alweer terug?” “Wat heb je hierop te zeggen?” antwoordde hem de vrouw, ”Ik heb alle kippen al verkocht!” “En waar is het geld?” “Geld heb ik niet. Maar de man die ze van mij heeft gekocht –hij was administrateur van het nonnenklooster—zal het geld wel komen brengen. Hij heeft mij de haan als pand meegegeven.” Toen werd de boer woedend. “Jij, domme gans,” schreeuwde hij, ”heb jij je eigen haan als onderpand geaccepteerd? Die kippen zijn we kwijt!” Daarop vroeg hij: “Hoe zag die koper er eigenlijk uit, die administrateur van het nonnenklooster?” De vrouw beschreef hem, tot in detail. Toen zei de man: “Dat had ik mij al gedacht. Dat was die schalk, die Uilenspiegel. Hij heeft je mooi te pakken gehad.” En toen moest hij toch nog lachen. Want ook al werden de mensen zelf door hem bespot en benadeeld, toch moesten de mensen steeds weer om Tijl Uilenspiegel en zijn slimme streken lachen!


Dit verhaaleinde blijft mij fascineren! Het is duidelijk dat ze bedrogen worden, en ze kennen hun eigen bedriegers. Toch worden telkens weer de bedriegers op het schild geheven om te triomferen. Hoe is het mogelijk! Niet alleen het eigen belang viert hoogtij, maar de illusie van vrijheid kan er ook wat van.


donderdag 13 april 2017

Pasen 2017


De wederopstanding uit de dood is in de Oudheid een geliefd onderwerp om de draak mee te steken. Net als in het Boeddhisme is er in Egypte, Griekenland en in het Romeinse Rijk een beoordeling van de overledene om te bepalen, hoe hij ervoor staat. Deze beoordeling beslist over de manier waarop en wanneer je op aarde zult terugkeren, of wacht op het Laatste Oordeel. Bij de Summeriërs is er één iemand, Utnapishtim,  van wie bekend is dat hij vereeuwigd werd om de daden die hij had verricht. Je zou kunnen zeggen dat hij in de allerhoogste staat van heiligheid is opgenomen. Hij wordt heilig verklaard vanwege zijn schranderheid (zie grap hieronder: Jeha wil op een oud kerkhof worden begraven).  De naam schrander te zijn heeft hij te danken aan zijn ontsnapping aan de zondvloed, die alle mensen doet verdrinken, behalve hem. Het is echter wel een merkwaardige zondvloed, waaraan hij ontsnapt (doet denken aan Japanse folklore; wordt misschien ooit later besproken):

Gilgamesh (vert. Van Stiphout, pag 139)

Maar voor jullie zal hij een zware regen van rijkdom schenken

Hele zwermen van vogels, scholen van vissen,

….een overvloedige oogst

In de ochtend stuurt hij jullie een regen van gebak.

En in de avond een stortbui van graan.


Gilgamesh (vert. Van Stiphout, pag 141)

De stilte van de Stormgod spreidde zich toen over de hemel,

en alle licht werd duisternis.

Hij vertrapte het Land als een dolle stier.

En brak het aan stukken als een aarden vaas

En de hele dag loeide de storm

Waaiend met grote snelheid -- – toen kwam de Vloed.

Als het strijdgewoel overweldigde de Vloed de mensen.

De een kon de ander niet meer zien;

in deze verwoesting kon men geen mensen meer onderscheiden.


Maar Utnapishtim ontsnapt door een deal te sluiten met de goden dat hij hun bedoeling om de hele mensheid te vernietigen niet zal verraden. Dat doet hij ook niet; hij redt alleen zijn eigen vege lijf! Meestal denken of hopen de mensen dat zij recht hebben op meer dan uiteindelijk het geval blijkt te zijn:

Uygurn Folktales from China, The effendi and the pregnant pot, pag. 20: 

De ziel van Padishah.

De padishah (de koning der koningen) was op een dag in gesprek met de Effendi (Mijnheer Nasreddin). De padishah vroeg hem:
“Nasreddin luister: als ik dood ga, gaat mijn ziel dan naar de hemel of naar de hel?” “Absoluut zeker, naar de hel”, antwoordde de Effendi, “Tot die conclusie ben ik naar ampel beraad gekomen!” Daarop verloor de padishah zijn zelfbeheersing. Zijn ogen flitsten en hij overlaadde de Effendi met een stortvloed van verwensingen en beledigingen.
“Maar Schaduw Gods wind je toch niet zó op!” viel de Effendi hem in de rede om hem tot bedaren te brengen.
“Dit is de enige mogelijke conclusie, omdat u zoveel mensen heeft vermoord, die een plaatsje in de hemel hebben verdiend, dat het er nu overbevolkt is en er geen plaats meer is voor uwe hoogheid.”


Het oordeel kan vroeger of later worden opgemaakt.


(Jeha-verhalen uit 1977, Nawadir Jeha (نوَادرجحَا), (drukkerij, مطبعة اَلنصح لصَاحبهَا لَبكری عبد اَلعزيّز محمد), vert. Bellettrie, eigendom van Bekry Abd El Aziz Mohamed, pag. 34):

Toen zijn buurman was overleden, ging Jeha naar een grafdelver om hem het graf te laten graven. Er ontstond gekibbel tussen hem en de grafdelver over zijn loon. Jeha liep door naar de markt en kocht timmerhout voor 2 dirham. Toen hij (weer thuis) kwam, vroegen de buren hem, waarom hij dat hout had  gekocht, en hij antwoordde: “De grafdelver wilde voor niet minder dan 5 dirham zijn werk doen. De prijs van hout is maar 2 dirham. Als ik de overledene kruisig, dan maak ik 3 dirham winst….en zó heb ik geld om de kosten voor het graf te betalen nodig voor de ondervraging door  Moenkar en Nakier om tot de hemel te kunnen worden toegelaten.” De buren wisten zich geen raad en besloten buiten hem om de buurman te begraven. En hij zei: “Allah is goed….Er is niets waarop hij geen raad weet!”


Waarschijnlijk mikt de grap op christelijke begrafenissen van Fransen, in het protectoraat Marokko.  Maar de grap is ook kritisch ten aanzien van de eigen begrafenisceremonie, die als belangrijkste uitgangspunt heeft dat een overledene zo snel mogelijk begraven moet worden. Ook kun je constateren dat men het blijkbaar niet breed had. Bij deze grap hoort het volgende verhaal uit de tijd (1980) dat ik met een cassetterecorder deze grappen opnam. Godsgeleerden zijn het er niet over eens of er nu twee of één Ondervrager is na overlijden. In dit geval krijgt de Ondervrager de naam Azraïl (een engel!):


Toen Jeha oud was, zei hij tegen iedereen in zijn omgeving: “Als ik sterf, begraaf me dan op een oud kerkhof.” Toen hij was overleden, begroef men hem op een oud kerkhof. Azraïl kwam bij hem en Jeha zei tegen hem: “U ziet toch dat ik op een oud kerkhof woon! Als er maar één van jullie is, dan zult u zich ongetwijfeld herinneren dat u een oordeel over mij hebt uitgesproken. Maar als er meer van jullie zijn...... zou ik niet weten wie je gestuurd heeft.” Daarop ging Azraïl naar Allah. Azraïl zei hem: “Mijn god, als u in mijn afwezigheid iemand anders in dienst hebt genomen dan wil ik niet meer voor u werken!” Allah antwoordde: “Ik heb geen vervanger voor je in dienst genomen. Maar degene die je net hebt ondervraagt, is Jeha. Hij is erg sluw. Dat was hij al tijdens zijn leven, en dat is hij nu nog ná zijn dood.” En Allah droeg Azraïl op om hem maar niet meer te ondervragen, omdat hij wel altijd weer nieuwe listen zal verzinnen.


Uit: Djoh′a verhalen voor kinderen, Uitgeverij Stichting Modern Arabië, drukwerk, uitgeverij en distributie, Cairo, 1988 (deel 45,نوَادر جحَا لّلاَطفَال، اَلنَاشرا َلموسّسة اَلعربية اَلحديثة ٱلّلطبع وٱلّنشر و اَلتوزيع، قَاهرة ، ١٩٨٨ ٤٥).

Jeha weet de weg naar huis.

Jeha′s vrouw wil dat hij hout gaat halen om vuur te kunnen maken voor het eten. Jeha gaat hout halen op een plek met heel veel hout. Jeha klimt in een grote boom om er een kolossale tak van af te hakken. Hij zet zich met zijn handbijl aan het hakken ervan en precies op dat moment ziet hij een oude sjeik onder de boom doorlopen. De sjeik kijkt omhoog naar Jeha en ziet dat hij op dezelfde tak zit als die hij aan het afhakken is, en hij zegt tegen Jeha:
-- Beste man, wat ben je toch aan het doen? Pas maar op dat je je niet bezeert!
Maar Jeha neemt zijn wijs advies niet ter harte. Korte tijd later valt de tak naar beneden en ook Jeha valt op de grond, en hij schreeuwt het uit van pijn en op dat moment schiet hem de sjeik die hem heeft gewaarschuwd te binnen, voordat hij was gevallen. En hij loopt zo vlug hij kan de sjeik achterna: -- Sjeik, sjeik, u hebt me gewaarschuwd dat ik zou gaan vallen, en daarom moet u wel tot die mensen behoren die kunnen voorspellen en er moet waarheid zijn in alles wat u zegt! Daarop zei de sjeik: -- Beste man, ik heb geen kennis van wat verborgen is voor ons, dat heeft alleen God, waarop Jeha zegt: -- Maar u heeft mij gewaarschuwd dat ik ging vallen, dus laat mij alstublieft mijn stervensuur weten. Daarop zei de sjeik zachtjes voor zich heen:
-- Dat God het me vergeve, en gaat zijns weegs. Maar Jeha pakt hem gehaast beet en gaat niet aan de kant. Als de sjeik er niet in slaagt zich van hem los te maken en zich uit deze precaire situatie te bevrijden om zijn weg te kunnen vervolgen, zegt hij: -- Jij zult sterven, bij het eerste balken van de ezel als je ezel je hout draagt. (Vergelijk Nieuwe Testament, Christus tegen Petrus: “Je zult mij hebben verraden bij het eerste kraaien van de haan”.) Jeha zegt daarop gehaast: -- Maar dan zal ik al heel binnenkort sterven! Daarop zegt de sjeik: -- Wel nee...bij de eerste keer verlies je de helft van je leven, pas bij de tweede keer verlies je je hele leven.
Jeha pakt het hout op zijn ezel en gaat met hem op weg. Als ze bij zijn buren in de buurt komen en een andere ezel passeren, balkt zijn ezel. En Jeha zegt: -- Dit zijn de eerste tekenen van de Dood. En even later balkt zijn ezel nog een keer. Daarop werpt hij zich ter aarde, en zegt: -- Nu ben ik dood, en hij sluit zijn ogen en het lijkt erop dat hij dood is. Enige mensen uit een nabij gelegen dorp passeren hem en denken dat hij dood is. Zij halen een kist en leggen hem daarin, tillen de kist op de schouders, gaan op weg naar het dorp. Op een gegeven moment kunnen ze niet verder, omdat zij bij een brede rivier komen. Ze staan stil om zich te beraden hoe zij deze hindernis zullen nemen. -- Hoe komen we van hier naar daar aan de overkant? En terwijl zij aan het discussiëren zijn, steekt Jeha zijn hoofd uit de kist en zij kijken vol verbazing naar de kist, zetten het uit angst op een rennen zo hard als ze kunnen. Jeha roept ze nog na met zijn vinger wijzend: --Toen ik nog leefde, ging ik langs die kant, omdat het korter en gemakkelijker is. En zó word ik daarnaartoe gedragen wat mij het beste uitkomt. 


Deze milde humor krijgt een wrange bijsmaak als we dit thema tegenkomen bij Petronius, de hofschrijver van Nero, de Romeinse keizer bekend vanwege zijn gruwelijke vervolgingen van de eerste christenen:

Petronius: Satyricon (Vert. A.D. Leeman, pag. 138)

(Wat eraan vooraf ging: vrouw zit in een grafkelder bij haar overleden echtgenoot.De soldaat nu die zich verlustigde in de schoonheid van de vrouw en in hun zoete geheim, kocht dagelijks alle heerlijkheden die zijn geldmiddelen hem toestonden, en bracht deze dadelijk bij het vallen van de duisternis naar het graf (de grafkelder van de vrouw). En zo kwam het, dat verwanten van een van de gekruisigden, toen zij zagen dat de bewaking niet zo streng was, ’s nachts de gehangene van het kruis haalden en hem de laatste eer bewezen. De soldaat, verschalkt terwijl hij zijn plicht verzaakte, zag de volgende dag het kruis zonder lijk; en bang dat hij gestraft zou worden, vertelde hij de vrouw wat er gebeurd was. Hij verzekerde, dat hij het vonnis van de rechter niet zou afwachten, maar met zijn eigen zwaard recht zou spreken over zijn nalatigheid: de vrouw moest dus maar een plaatsje inruimen voor zijn lijk en deze noodlottige grafkelder niet alleen voor haar echtgenoot, maar ook voor haar vriend bestemmen. De vrouw, die al even weekhartig als kuis was, sprak: “Mogen de goden niet laten gebeuren, dat ik in dezelfde tijdsspanne de dood van mijn twee allerdierbaarste mannen moet aanschouwen: liever een dode ten nutte aangewend dan een levende ten verderve gevoerd!” Na dit betoog beval zij hem het lijk van haar echtgenoot uit de kist te lichten en dit aan het ledige kruis te nagelen. De soldaat gaf gehoor aan de ingeving van deze verstandige vrouw, en de volgende dag kon de menigte zich verwonderd afvragen, hoe het mogelijk was dat een dode het kruis had beklommen….”

De consequentie van dit verhaal (misschien wel van al deze verhalen)  blijkt te leiden tot de heftige vervolging van de eerste christenen. Onbegrijpelijk!

woensdag 5 april 2017

Waarom is deze grap zo actueel?

Hou de deur in de gaten?

Toen Jeha klein was, zei zijn moeder op een dag tegen hem: “Ik ga met de buren naar de wasplaats om kleren te wassen. Ik wil dat jij thuis blijft om de deur in de gaten te houden, omdat de laatste tijd er veel gestolen wordt in deze wijk. Ik reken op jou, mijn zoon. Nadat zijn moeder vertrokken was, kwam er een buurman bij hem langs, die hem zei: “Ga naar je moeder, en zeg haar dat ik vanavond van plan ben bij jullie op visite te komen.” De jongen was hierdoor gedurende een paar tellen in de war om een manier te verzinnen zijn moeder van het bezoek van de buurman op de hoogte te brengen zonder de deur uit het oog te verliezen. Toen schoot hem iets te binnen: hij lichtte de deur uit zijn scharnieren, en droeg hem naar de wasplaats. Toen zijn moeder hem zag en hij dicht genoeg bij haar was, stond ze perplex en zei hem: “Wat is er gebeurd, mijn zoon? Wat heb je gedaan?”
Daarop antwoordde hij: “Heb je mij niet gevraagd om de deur in de gaten te houden? Ik heb hem zó uit elkaar gehaald om je te kunnen zeggen dat de buren vanavond bij ons op visite komen.”



De deur was misschien in de oudheid wel het belangrijkste onderdeel van een huis, maar bij uitbreiding ook van een stad. Deur en poort zijn in deze verhalen vaak met hetzelfde woord aangeduid. Bij de poort werden niet alleen mensen in- en uitgelaten, maar vonden er allerlei rituelen plaats om de veiligheid van de stad te waarborgen. Bijna altijd is er net buiten de stad een altaar om op te offeren. In Athene was er een speciale poort naar de begraafplaats van de helden. Als je je goed gedragen had, kon je je de status van held verwerven, net zoals in de katholieke kerk iemand heilig kan worden verklaard.  Wij kennen nog altijd Petrus die staat bij de poort die toegang verleent tot de hemel. De associatie met "toegang tot de hemel", heeft de oosters-georiënteerde filosoof Huxley ertoe gebracht om zijn boek over geestverruimende middelen “Doors of perception” te noemen.


Zo’n 2000 jaar voor Christus vonden de rechtszaken bij de Sumeriërs niet in een zaal plaats maar buiten de stad, bij de poort. Zó had men de mogelijkheid om de schuldige meteen te straffen. Die straf bestond ook in die tijd al uit het te water laten van de boef, of beter gezegd: hij werd er geboeid en wel in gegooid. Vaak was er buiten de stad een rivier waarin de gerechtelijke uitspraak op uitliep. De Turkse Sultan werd nog in de 19-e eeuw aan gesproken met de titel “hoge poorte”, hoewel men ook in die tijd al niet meer wist waar het opsloeg.  De sultan kreeg deze titel, omdat vroeger uitvoerende, gerechtelijke en wetgevende macht in een persoon waren verenigd. En die “hoge poorte” had met een van zijn bezigheden, nl. de rechtspraak, te maken. Ook bij ons hebben lange tijd “poorters” bestaan. Dit waren geen gerechtsdienaren, maar mensen die de rechten hadden verworven om binnen de poorten van een stad te verblijven. 


Maar wat gebeurt er nu als je een klein Heraklesje in huis hebt, die de deur op de schouders neemt? De strekking van het verhaal is duidelijk: iedereen zou eigenlijk altijd en overal in zijn recht moeten staan en zijn eigen verantwoordelijkheid moeten kennen. Het op de rug nemen van de deur staat symbolisch voor het opheffen van een dictatuur, of in ieder geval de wens daartoe….. Een Turkse variatie op dit verhaal is onder de link te vinden waar ook de Arabische en Spaanse versie zijn te vinden! Voor nog meer variaties, klik dan op de wijze van werken die ik bij de analyse van deze grappen heb gevolgd.

maandag 3 april 2017

De laatste kronkel 

(Arabian Nights, Sir R.F. Burton; Duizend en Een Nacht, Richard van Leeuwen, Deel 7, pag. 128; Arabische versie, ألف ليلة و ليلة, دار ألكتب ألعلمية, Deel 1, pag. 244; Noodles, pag. 118 ) 

Sheherazade vertelt:

Een vriendelijke man vertelde het volgende: Op een dag kwam ik langs een schoolmeester (fqih) die aan het les geven was. Hij gaf kinderen les. Ik vond dat hij een aangenaam uiterlijk had en goed gekleed was. Ik liep naar hem toe, en hij stond op en liet mij bij zich zitten. Ik probeerde zijn kennis van de Koran uit (grammatica, dictie en tekst) en ontdekte dat hij daarin een kei was. En ik zei hem: “Dit is wel iets heel bijzonders voor een schoolmeester. Zo’n kennis van de Koran heb ik nog nooit bij een schoolmeester aangetroffen.” Daarna ging ik regelmatig naar hem toe en ik ontdekte elke dag weer een nieuwe goede eigenschap van hem. Na een tijdje bezocht ik hem minder vaak, maar op een dag kwam ik langs zijn school en zag ik dat die gesloten was. Ik vroeg de mensen, of zij wisten waarom de school dicht was. Zij zeiden dat er iemand van zijn naasten was overleden. Ik zei bij mijzelf dat het mijn plicht was om bij hem langs te gaan om hem te troosten. Ik liep naar zijn deur, klopte aan, en een buurvrouw kwam naar buiten en zei: “Wat wenst u?” Ik zei haar dat ik de bewoner en eigenaar van het huis wenste te spreken. Zij zei dat hij in rouw was en  bedroefd voor zich uit zat te staren in z’n eentje. En ik zei haar dat ik hem sterkte kwam toewensen: “Zeg hem dat vriend die en die vraagt hem te komen troosten.” Daarop  ging ze naar de schoolmeester toe, bracht hem hiervan op de hoogte, en hij zei haar: “Laat hem maar binnenkomen.” Hij gaf haar opdracht mij binnen te laten. Toen ik binnenkwam, zag ik hem treurig in z’n eentje zitten met z’n hoofd tussen de handen geklemd, in rouw. En ik zei hem: “Sterkte, dat God je moge bijstaan! Deze weg moet iedereen eens gaan. Je moet het met geduld verdragen.” En ik vroeg hem: “Wie is er in je familie gestorven?” En hij antwoordde: “Degene, die mij het liefst en dierbaarst is van alle mensen, is overleden.”
“Was het je zoon?” “Nee”
“Was het je broer?” “Nee”
“Iemand van je naasten?”
“Nee”
“Is het geen verwante van je?”
“Mijn minnares!” Toen dacht ik bij mijzelf: Dit is een eerste teken van domheid! En ik zei hem:
“Er zijn toch nog genoeg anderen? Wanneer heb je haar het laatst gezien?” Waarop hij zei:
“Het is mijn geliefde, die ik nog nooit heb gezien.”
“Hoe kun je verliefd zijn op iemand die je nog nooit hebt gezien?”
“Weet dat ik voor mijn raam zat, toen er een man op een ezel voorbij reed en uit wat hij zong maakte ik op dat hij het over de liefde van mijn leven had:


“Moedertje Jeugd (Oem Amr), God belone je ruimschoots,

kom bij mij, waar je ook bent.”




[Nacht 404] En Sheherazade zag het eerste gloren van de dag, en hield haar mond en vertelde niet verder die nacht dit mooie verhaal. De volgende avond vertelde ze verder: Sire, luister naar wat de schoolmeester (fqih) te vertellen had: 

Toen de man, die op de weg voorbij kwam zijn lied zong en ik hem hoorde zingen, dacht ik bij mijzelf: “Er is niemand zoals Moedertje Jeugd (Oem Amr) in mijn leven, en vanaf dat moment sloeg de verliefdheid in mij toe …..” Twee dagen later kwam dezelfde man langs en hij zong:


“T’ is waar: de ezel is er vandoor met Moedertje Jeugd (Oem Amr),

zij is nooit teruggekomen, en ook mijn ezel niet.”




Daaruit maakte ik op dat zij gestorven was, en treurde ik om haar, en vandaag is het de derde dag van rouw. Ik ging bij hem weg, en meed hem voortaan, want dit was een echte domme schoolmeester!


Het verhaal komt uit de Duizend en Een Nacht. De samenstelling hiervan wordt aan Abu Nuwas  toegeschreven. Hij was schrijver aan het hof van Haroen Arrachid. Op grond van zulke verhaaltjes heeft men gedacht dat Abu Nuwas behalve een verzameling sprookjes ook nog een verzameling grappen bijeen heeft gebracht. Dat boek is nooit gevonden, maar sommige geleerden denken dat veel Nasreddin- en Jehaverhaaltjes ( zie blog gedateerd: 2016, 23 nov, 5 dec; 2017, 13, 20 en 27 feb, 6 mrt) misschien door hem zijn verzameld. 


Ik heb er een vertaling van gemaakt die dichtbij de meegeleverde Arabisch tekst staat. Die vertaling wijkt nogal af van die van Burton en Richard van Leeuwen, ook naar inhoud. Dat komt vooral omdat ik betekenis geef aan de naam uit het gedicht “Oem Amr”. Door deze betekenis komt het verhaal in een Soefi-traditie te staan. Ineens valt alles op zijn plaats: want waarom zou deze schoolmeester een kei zijn in het lezen van de Koran? Hij geeft daar blijkbaar een onorthodoxe uitleg aan, namelijk de manier waarop een soefi toenadering tot zijn geliefde (=God) zoekt. Soefisme is een vorm van mystiek bedrijven zoals wij dat in de beginperiode van het christendom hebben gekend. In de orthodoxe islam is dat ketterij. En zeker de gelijkstelling van het voortschrijden van de tijd, "Jeugd" met het ervaren van “God” is godslasterlijk. Toch staat dit hier in de Duizend en Een Nacht, een boek uit waarschijnlijk het meest tolerante en welvarende tijdperk in de Arabische wereld. 


Het gaat dus in dit grappige verhaal alweer om theologie en in dit geval de meest onderdrukte tak van de Islam, het Soefisme. Is het dan nog wel grappig? Grappig is in ieder geval hoe wij hiervan een absurd verhaal proberen te maken en hoe zij uit de klassieke tekst alles dat wijst op ketterij proberen te weren. Maar het verhaal heeft stand gehouden!