Wie wint er van de twee: de vrouw of de man?
Inleiding: Humor en Ideologie. Klik hier!
Arabische versie en de Franse versie.
De feministische betwisting van de mannelijke superioriteit komt niet uit Parijs.
(1983) door Fatima Mernissi
Dit sprookje (volgend blog) is ook een “sprookje voor grote kinderen”, in die zin dat ze geloven volwassen te zijn en bestand tegen al die verhalen die over het algemeen vallen onder de noemer fictieve literatuur. De grote kinderen van dertig jaar, vooral diegenen die modern onderwijs hebben gehad, denken dat zij rationeel zijn. … en ik geloof dat dit een van de grootste mythes is van onze tijd. De grootste mythe van onze tijd is te geloven dat met dat men volwassen is, men zich kan los maken van al die kindersprookjes en van elk verhaal dat daarop lijkt, van elk verhaal dat ons doet denken, door een of ander detail, dat het om iets niet reëels gaat, maar om een fictieve wereld, een verzonnen wereld. Als je nu goed toehoort en observeert wat de volwassenen steeds herhalen in hun dagelijks leven, kom je al vlug tot de conclusie dat volwassenen zich meer hullen in mythes en sprookjes dan kinderen! Het enige verschil is dat de kinderen twijfelen aan wat ze te horen krijgen, terwijl de volwassenen geen onderscheid maken tussen wat aannemelijk is en onwaarschijnlijk. De kinderen vragen op het einde van een sprookje soms: “Echt waar?” (B-nnia had-chi?; بالنية هاد اشي؟); de “grote kinderen” stellen zich niet meer dit soort vragen, zij weten het zeker, zij kennen alleen nog dat wat echt waar is.
Een voorbeeld hiervan is de diepgewortelde overtuiging bij een groot aantal Marokkaanse volwassenen dat de feministische wedijver om de mannelijke dominantie uit den vreemde, uit het buitenland komt: ze is vanuit Parijs en New York geïmporteerd. Zij heeft nooit, volgens hen, bestaan in ons verleden, in de traditionele cultuur die onze voorouders hebben geschapen, vóór de komst van de televisie, de radio en de krant, met hun wijd verspreide invloed op het dagelijks leven.
Dit kleine sprookje bewijst op zichzelf al menige, ongemakkelijke feiten met betrekking tot ons verleden:
1. Het bewijst dat de rivaliteit om de dominantie tussen mannen en vrouwen in onze cultuur bestaat;
2. en, dus, dat de Marokkaan die beweert dat deze rivaliteit is geïmporteerd een keuze heeft tussen onwetendheid of manipulatie. Of hij kent zijn eigen verleden, zijn eigen cultuur niet; of hij heeft er wel weet van, maar verdraait de feiten opzettelijk. En dat noemt men manipulatie!
Dit
is geen op zichzelf staand sprookje; en zelfs als dat wel het geval zou zijn
geweest, zou het zo symbolisch en uitzonderlijk zijn dat het iets zegt over ons
het verleden. Maar Lalla Aïcha bent ennajjar (Lalla Aïcha, de dochter van de
timmerman) heeft een heel erg
uitgebreide familie, zo groot dat er geen eind aan komt: Aïcha an
Nessaba (Schoonmoeder Aïcha) en Khaddouj
esch-Chemata (betekenis onbekend, Berbers?) etc. etc. en dan heb ik het alleen nog maar over de
sprookjes verteld in Fès die ik goed ken. Je zou systematisch in de zo van
elkaar verschillende en onvergelijkbare streken van ons land sprookjes moeten
verzamelen en analyseren, vooral in de subculturen in de bergen, die zo
gemarginaliseerd zijn, en zo onbekend, alvorens zich uit te laten hierover om
te achterhalen of deze feministische rivaliteit toe te schrijven is aan de
import ervan.
Een
andere sprookjeswereld, zo belangrijk in het vaststellen van ons collectief
geheugen, een wereld waar de strijd van vrouwen zo gewelddadig is dat zij het
spel van woorden soms overstijgt, is die van de “Duizend en Eén Nacht.” De
“Duizend en Eén Nacht” vertelt in het begin het bloedige verhaal van de strijd tussen
de seksen. Sjahriaar, een top-prins van zijn eeuw, is vernederd door zijn
vrouw, die hem bedriegt met haar eigen slaaf. Hij verklaart de oorlog aan de
vrouwen en doodt iedere avond een vrouw, totdat hij alle maagden in zijn
koningrijk heeft uitgeroeid. Dan verschijnt Sjeherazade ten tonele. Zij maakt
net als Aïcha bent ennejjar gebruikt van haar gezonde verstand tegenover het
mannelijke geweld dat haar bedreigt. De
strijd der seksen mondt vaak uit in een strijd van de rede (vrouw) tegen het
geweld en de onredelijkheid (man).
In
de volkscultuur is de relatie tussen rede (‘aql = verstand; ألعقل) en onredelijkheid, geweld, het ontketenen van zijn
hartstochten (ach-chahaouat= shahiyat= lusten;ألشهوات) omgekeerd evenredig aan de geslachtsverhoudingen man-vrouw.
Dat is officieel vastgelegd in de dominante cultuur – de mannelijke cultuur, de
cultuur van het heilige, die van het schrift en de wet, waarin de vrouw gelijk
staat aan het onredelijke (fitnah = verleiding; فتنة) en de man de bewaarder is van de rede, orde, etc.
Maar
laten we terugkomen bij Lalla Aïcha bent en-nejjar en de zoon van de koning.
Het sprookje begint op de meest aangename plek, het hoogst gelegen gedeelte van
het huis: het dakterras. We zullen zien dat naar mate de situatie verslechtert,
de plaats van handeling zich verplaatst naar beneden, naar de diepten, naar de
grotten, het labyrint etc. Twee jonge mensen, ongetwijfeld mooi en door de natuur en de maatschappij in
de watten gelegd, trekken elkaars aandacht en hebben plezier in elkaars gezelschap.
Dan begint het spel van verleiding, wat vaak lijkt op elkaar uitdagen. De zoon
van de koning wil Lalla Aïcha in verwarring brengen door te vragen hoeveel
blaadjes de basilicumplant (koningsplant) heeft die
zij water geeft. Lalla Aïcha daagt hem uit zijn kennis van zaken te bewijzen op
het gebeid van de wetenschap, een terrein waarop de vrouw is buitengesloten:
“Sidi Mohammed, zoon van de koning, jij die het Boek van Allah hebt bestudeerd,
zeg mij hoeveel sterren er aan de hemel staan?( En hoeveel punten staan er in
het Boek?)”
De
jongeren bespieden elkaar, dagen elkaar uit, maar alles blijft op verbaal
niveau, wanneer de jonge prins de situatie doet escaleren door een val voor
Lalla AÏcha op te zetten, waar zij eventjes een hoer is: voor wat hoort wat,
een kus voor een ezel beladen met vis. Het antwoord hierop is een plan om hem
te castreren, te ontmannen. Zij geeft voor een slavin te zijn, slaapt een keer
tête à tête met hem, en valt hem aan op alle symbolen van mannelijkheid: zij
scheert hem de baard af, doet hem make-up op en verkracht hem met een radijs.
De
strijd der seksen is los gebarsten. Die kan alleen maar plaats vinden met al
zijn geweld in een precies omgeschreven wettelijk kader: het huwelijk, waar dit
soort geweld is toegestaan, geritualiseerd, erkend. De prins vraagt de hand van
Lalla Aïcha en zet haar al gevangen op het moment dat de huwelijksvoltrekking
nog in volle gang is. De macht van de man, zijn sociale superioriteit ten
opzichte van de vrouw, vindt uitdrukking in de uitoefening van geweld: hij
sluit Aïcha op in een grot, en alleen als zij een vraag kan beantwoorden die
hij haar stelt, kan zij zich hieruit bevrijden:
“Aïcha
la Maqhora (de getemde), habitante de la matmora
qui est le plus puissant, l’homme ou la
femme?”
ياعايشة ألمقهورة
يالساكنة في امطمورة
كيد ألنسا
أم كايد ألرجال
Vertaling: Aïcha, de getemde, bewoonster van
de Tijd
Wie is de slimste, de man of de vrouw?
En
de koppige Aïcha houdt vol dat de vrouwen de slimsten zijn, ondanks haar
vernedering en nederlaag.
De
strijd zet zich voort in het huwelijk. De zoon van de koning besluit door erop
uit te gaan, om Aïcha nog beter te laten voelen de zware druk van haar
gevangenschap. En na elk uitstapje komt hij haar vertellen over de ongekende
wonderen die hij in de buitenwereld is tegengekomen. De vrouw die je buiten het
huwelijk om ontmoet is altijd fantastisch! De vrouw waarmee je bent getrouwd,
verveelt zich altijd, is banaal, oninteressant….
Hier
stuit je op de heel bijzondere band die het wonderbaarlijke met het reële
onderhoudt, de triomf van de zwakke, van het kwetsbare. Dit sprookje is
wonderbaarlijk, omdat Lalla Aïcha door haar man gevangen gehouden, erin slaagt
de omstandigheden te scheppen (door een tunnel naar haar vader te graven de
muren van haar gevang ondermijnen), waarin haar schoonheid en intelligentie
volop tot hun recht komen, in de weidevelden van Sour, Dour en Hammamat Laqçour
(Romeins vakantieoord in Tunesië)! Het wonderbaarlijke is dat Aïcha, vernederd
en geschonden door haar echtgenoot, erin slaagt hem te dwingen haar talrijke
charmes te bewonderen. Zij dwingt hem haar als zijn minnares te behandelen, een
wispelturige en mysterieuze minnares. Lalla Aïcha doet de kleine meisjes en hun
moeders dromen, omdat zij in het onmogelijke is geslaagd in het dagelijkse
leven: de spanning erin te houden, de schoonheid te behouden, de levendigheid,
de intelligentie, de charme van echtgenote waarvan het bestaan geassocieerd
wordt met sleur en synoniem is geworden aan verveling, de gewone gang van
zaken.
In
onze dagelijkse gesprekken is een van de grote gespreksonderwerpen het betoog
van de man in aanwezigheid van zijn vrouw (die daarbij overigens zich verplicht
voelt te glimlachen om niet voor belachelijk door te gaan) over hoe saai het
huwelijksleven is.
Dit
sprookje verteld door grootmoeders aan hun kinderen is wonderbaarlijk, omdat
het spreekt over de haar ontzegde schoonheid, hun afgezeken grootheid, die van
echtgenote, die men vergeet te waarderen… die van de vrouw die zich zo helemaal
overgeeft aan haar huwelijk dat men vergeet er rekenschap voor af te leggen.
Fatima
Mernissi. (1983)
(Noten
zijn niet vertaald; staan in de Arabische versie!)