Het leven van Aesopus: deel 3, De Natuur (en Spinoza).
Ik zal een heleboel kleine voorvallen terzijde laten,
waaruit de levendigheid van geest van Aesopus blijkt. Want, hoewel men op grond
daarvan over zijn karakter kan oordelen, zijn deze voorvallen van te weinig
belang om hiermee het nageslacht lastig te vallen. Hier wil ik alleen een paar voorbeelden geven
van zijn gezonde (boeren) verstand en het onverstand (ignorance) van
zijn meester (1) .
Zijn baas ging naar een tuinder om zichzelf sla-kruiden en
-groentes uit te zoeken. Toen hij de ingrediënten voor de salade (2) had uitgezocht, vroeg de tuinder hem om advies in
een netelige kwestie, die zowel de filosofie als de tuinderij aanging: de
kruiden, die hij plantte en kweekte met veel zorg, hadden daar helemaal geen
profijt van. In tegendeel het onkruid van de grond zoals de natuur (terre)
die deed groeien, leek altijd zijn werk te overwoekeren. Xantus, onze filosoof
en baas van Aesopus, bracht dat in verband met de Voorzienigheid (Inleiding), zoals men nu eenmaal doet als men ergens
vanaf wil zijn. Aesopus schoot in de lach. Hij nam zijn baas terzijde, om de
tuinder als antwoord te geven dat hij dit zomaar in het algemeen had gezegd, omdat
het echte antwoord hem in verlegenheid bracht (3). De tuinder zou antwoord krijgen van de jongen (garςon), Aesopus. Omdat Xantus hierover niet wilde
spreken, ging hij elders in de tuin wandelen. Het antwoord van Aesopus zou hem zeker bevallen.
Aesopus vergeleek de natuur (terre) met een vrouw,
die kinderen had bij twee mannen. Zij trouwde met een tweede man die kinderen
had bij een andere vrouw. De vrouw vatte een afkeer op tegen de kinderen van de
tweede man. Zij gaf ze minder te eten ten voordele van haar eigen kinderen. Zo is
het ook gesteld met de natuur en de grond waarop de eigen kruiden gedijden en
de gecultiveerde kruiden moeite hadden zich te handhaven. De aarde accepteerde
maar met moeite de gekweekte producten. Alle tederheid en al haar weldaden waren
voorbehouden aan haar eigen kinderen: zij was de stiefmoeder voor de enen en
moeder voor de anderen. De tuinder was zo tevreden met deze uiteenzetting, dat
hij aan Aesopus alles in zijn tuin aanbood.
Een tijdje later deed zich een diepgaand meningsverschil
voor tussen de filosoof en zijn vrouw. Toen de filosoof op een feest was, hield
hij een paar traktaties apart voor zijn vrouw. Hij zei tegen Aesopus: “Breng
deze lekkernijen naar mijn allerliefste vriendin.” Aesopus gaf ze aan een kleine
hondje, een teefje dat de levensvreugde van zijn meester was. Xantus, terug
thuis, vroeg natuurlijk aan zijn vrouw hoe het cadeau was gevallen en of zij
ervan had genoten. Zijn vrouw snapte er niets van. Daarop liet men Aesopus
halen om de zaak op te helderen. Xantus zocht alleen maar een voorwendsel om
hem er eens flink van langs te geven. Hij vroeg Aesopus of hij hem niet
uitdrukkelijk had gevraagd: Breng, vergezeld door mijn complimenten, deze
lekkernijen naar mijn allerliefste vriendin. Aesopus antwoordde dat die lieve
vriendin niet zijn vrouw was, die om het minste geringste met een scheiding
dreigde; het was zijn hondje (4), die alles van
hem verdroeg, en die nadat hij haar had geslagen, bij hem terugkwam om zich
door hem te laten aaien. De filosoof stond paf, maar bij zijn vrouw sloegen
alle knoppen door en zij keerde zich helemaal van hem af. Er was in de omgeving
van Xantus geen familielid, kennis of vriend, die erin slaagde om haar om te
praten. Er waren geen argumenten sterk genoeg, geen smeekbeden dringend genoeg
om haar voor zich te winnen.
Aesopus gooide het over een andere boeg. Hij kocht flink wat
wild in om te slachten alsof er een grootse bruiloft te vieren was. En hij
legde het erop aan dat hij een van de dienstmeisjes van de bazin (maîtresse)
ontmoette. Deze kon haar nieuwsgierigheid niet bedwingen en vroeg: “Waarvoor al
die toebereidselen?” Aesopus zei dat zijn baas, nu hij er niet in slaagde om
zijn vrouw naar huis terug te halen, ging trouwen met een andere vrouw. Meteen
toen de bazin dit nieuwtje had gehoord, keerde zij terug naar haar echtgenoot,
alleen maar uit weerspannigheid of jaloezie.
Ook met Aesopus kwam ze weer goed. Iedere dag wist hij de aandacht te trekken
van zijn baas. En alle dagen wist hij een pak slaag te ontlopen door een
subtiel handigheidje. Het lukte Xantus maar niet om Aesopus in verwarring te
brengen.
Op een zekere marktdag was Xantus van plan om enige vrienden
te trakteren op een heerlijk maal. Hij beval Aesopus om het beste van het beste
te kopen. “Ik zal je leren,” zei de Frygiër tot zichzelf, “om meer specifiek te
zijn in wat je wilt hebben, zonder je achter de brede rug van je slaaf te
kunnen verschuilen!” Hij kocht daarom alleen maar tongen (5), die marineerde hij in verschillende sauzen voor:
het voorgerecht, de tweede gang, het toetje, alles werd klaar gemaakt met
tongen. De gasten prezen in eerste instantie zijn maaltijdkeuze. Uiteindelijk
gingen ze ervan over de nek. “Heb ik je niet gevraagd om het beste van het
beste te kopen?” vroeg Xantus. “Wat is er nou beter dan de tong?” antwoordde
Aesopus. “Die is de basis van een
geciviliseerde samenleving, de sleutel van de wetenschap, het orgaan van
waarheid en rede: met de tong bouwt en bestuurt men steden. Men geeft erin les,
overtuigt, vergadert, en bidt ermee om aan de eerste van alle plichten te
voldoen: het loven van de goden. “ “Nou, alles goed en wel,” zei daarop Xantus
die hem dacht in de val te kunnen lokken, ”koop mij morgen dan het slechtste van
het slechtste: morgen komen dezelfde gasten weer bij mij. Ik wil een beetje
afwisseling.”
De volgende dag diende Aesopus dezelfde maaltijd op als de
dag tevoren. Hij verklaarde zijn keuze dit keer als volgt: “De tong is het
slechtste ding ter wereld: ze is de moeder van alle ruzies, de voedster van
alle rechtszaken, de bron van onenigheid en oorlog. Als je zegt dat het het
orgaan is waarmee waarheid wordt gesproken, hét is ook het orgaan van de
misverstanden en wat erger is, van de laster. Steden worden erdoor verwoest, je
wordt erdoor tot slechte dingen verleid. Als van de ene kant de tong de goden
prijst, vervloekt de andere tong de goddelijke macht: men spreekt met twee
tongen!” Iemand in het gezelschap van Xantus, merkte op dat deze slaaf van groot
belang was voor Xantus. Want hij wist beter dan wie ook het geduld van een
filosoof op de proef te stellen. “Waarom zou je je druk maken?” stemde Aesopus
hiermee in. “Zozo,” riep Xantus, “vind
mij dan maar eens zo’n man die zich om niets druk maakt!”
Aesopus ging de volgende dag naar stadsplein. Daar zag hij
een boer die alles afstandelijk en onverschillig stond te bekijken, als een
standbeeld. Aesopus nam de boer mee naar het onderkomen van zijn baas. “Kijk,”
zei hij, “dit is zo’n zorgeloos man zoals
je mij gevraagd had te vinden, die zich nergens druk om maakt.” Xantus beval
zijn vrouw om water warm te maken, om het water in een schaal te doen, en
vervolgens dat zij zelf de voeten van zijn nieuwe gast waste. (6) De boer liet haar begaan, hoewel hij er zich
scherp van bewust was dat hij deze behandeling niet verdiende. Maar hij zei tot
zichzelf: “Misschien is het hier gewoonte om dit zo te doen?” Men liet hem hoog
op een zetel zitten. Hij nam plaats zonder omwegen. Tijdens de maaltijd, deed
Xantus niets anders dan op zijn kok afgeven. Niets vond hij lekker. Dat was te
zoet, dat weer te zout. Maar ook dat wat heel zout was, vond hij te zoet, en
wat veel te zoet was, daarvan zei hij dat het te zout was! De zorgeloze man liet hem begaan, en genoot
van het eten in alle vezels van zijn lijf. Bij het toetje kreeg men een gebak
voorgezet dat de vrouw van de filosoof zelf had klaargemaakt. Xantus vond het
niet lekker, hoewel het gebak heerlijk was. “Kijk,” zei hij, “dat is nu eens
een lekkernij waar ik de meeste hekel aan heb van alles dat ik ooit heb
gegeten. De kokkin zou je op de brandstapel moeten zetten, want zij zal in haar
leven nooit iets doen dat de moeite waard is. Haal hout voor de brandstapel!
“Wacht nog even daarmee,” zei de boer, “dan ga ik mijn vrouw ook halen. Zó
hebben we maar een brandstapel nodig voor twee.” Dit zette de filosoof op zijn
plaats en ontnam hem alle hoop ooit nog eens de Frygiër op een fout te
betrappen.
Niet alleen met zijn baas maakte Aesopus grappen en
gewiekste opmerkingen. Xantus had hem ergens naartoe gestuurd. Onderweg
ontmoette hij op een bepaalde plek een magistraat (7),
die hem vroeg waar hij naartoe ging. Misschien was het omdat Aesopus een beetje
afwezig was, of om een andere reden, in ieder geval gaf hij als antwoord: “Dat
weet ik niet.” De magistraat nam dit op als een belediging aan zijn persoon:
het was respectloos. Hij liet Aesopus gevangen nemen. Toen de
gevangenisbewaarders (huissier, eig. deurwaarder) hem naar het gevang
brachten, merkte hij op: “Zien jullie dan niet hoezeer ik gelijk heb? Was mijn
antwoord niet helemaal terecht? Hoe kon ik weten dat men dit met mij zou doen,
wat ze doen?” De magistraat liet hem vrij, en vond dat Xantus zich gelukkig
mocht heten met zo’n slimme slaaf.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten