donderdag 21 mei 2020

Thales (slot): De wisselbeker (offerschaal)


Gedeeltelijk eigen vertaling, met fragmenten overgenomen van dr. Rein Ferweda en dr Jan Eykman (1). Bij goed lezen staat hier een fantastisch grappig verhaal.


Er is een algemeen bekend verhaal over een Drievoetige Offerschaal die door vissers werd gevonden en door de inwoners van Milete aan alle Wijze Mannen achtereenvolgens werd toegezonden. Dat gaat als volgt:

[28] Nadat bepaalde Ionische jongeren de visvangst van vissers van Milete hadden gekocht, ontstond er een meningsverschil over de Drievoetige Offerschaal (2), die als bijvangst was opgevist. Uiteindelijk kwam de zaak terecht
bij het orakel van Delphi, en die deed aldus uitspraak:

“Van wie de Drievoetige Offerschaal is?
  Apollo zegt er dit van:
  Van ieder die het wijste is.”

Daarop gaven ze de Offerschaal aan Thales. Maar hij gaf het weer aan iemand anders enzovoort tot de Offerschaal aan Solon werd gegeven, die het naar Delphi terugstuurde met de kanttekening dat de godheid de wijste van allen was.

Callimachus vertelt hetzelfde verhaal in zijn Jamben anders. Deze versie nam hij over van Meandrius van Milete (3). Hij zegt dat Bathycles uit Arcadië bij zijn overlijden een schaal naliet met de plechtige opdracht dat de schaal “zou worden gegeven aan hem die door zijn wijsheid het meeste goed had gedaan”. Daarom werd het aan Thales gegeven, en daarna ging het van hand tot hand onder de (zeven) Wijzen en kwam uiteindelijk weer terug bij Thales. Toen stuurde hij het
naar Apollo te Didyma  met de volgende opdracht volgens Callimachus:

“Ik, Thales, geef aan de heerser Neleusdit wat mij tweekeer te beurt is gevallen.”

Maar de inscriptie op de voet van de Offerschaal luidt:

“Thales van Milete, zoon van Examyos (verder weinig over bekend) geeft dit als wijgeschenk aan Apollo te Delphi, na hem tweekeer van de Grieken te hebben gewonnen.”

De schaal werd van plaats naar plaats gebracht door de zoon van Bathycles, die Thyrion heette, volgens Eleusis (onbekend) in zijn werk Over Achilles, wat ook Alexoon (onbekend), de Myndiër vertelt in zijn negende boek van de Legenden.

Maar Eudoxus van Cnidos en Euanthes van Milete zijn het er over eens dat er een man was, bevriend met koning Croesus, die van hem een gouden offerschaal kreeg om die aan de wijste onder de Grieken te schenken. Deze man gaf de offerschaal aan Thales, en die gaf hem weer aan anderen om
ten slotte te belanden bij Chilon. Chilon legde de vraag 

“Wie is er een wijzer man dan ik” 

voor aan de Pythia , waarop de godheid Apollo antwoordde (4): Myson (5)

Het antwoord van de godheid met betrekking tot Myson gaat als volgt:

De wijste man dat is….”Myson van Chen op Oeta, die in wijsheid je overtreft”
en dit antwoord kreeg Anacharsis  (en niet Chilon).

Daimachus, de volgeling van Plato, en Cleachus beweren dat de offerschaal door Croesus naar Pittacus werd gestuurd en daarna zou  de offerschaal te beginnen bij hem de ronde gaan doen onder de Wijze Mannen.

Het verhaal verteld door Andron (6) in zijn werk over De Drievoetige Offerschaal zegt dat de mensen van Argos een Drievoetige Offerschaal  uitloofden als een moralistische prijs voor de wijste onder de Grieken. Aristodemus, de Spartaan, kreeg de prijs toegekend, maar die trok zich terug ten gunste van Chilon. Aristodemus wordt ook door Alcaeus in deze zin genoemd. En wel om de reden dat Aristodemus op z’n Spartaans zonder bijgedachten zei: “Welvaart maakt de man; en armoede is waardeloos”.

Er zijn er die zeggen dat een vrachtboot door Periander naar Trasybulos, de tiran van Milete (7), was gestuurd. Dat schip leed schipbreuk in de wateren van Kos. Later vonden een stel vissers de Drievoetige Offerschaal. Phanodicus, daarentegen, verklaart dat de Drievoet in Atheense wateren is gevonden en naar Athene was gebracht. Er werd een vergadering bijeengeroepen en daarbij werd besloten hem naar Bias te sturen……

En er is nog een andere versie van hetzelfde verhaal. De Driepotige Offerschaal zou het werk zijn van de goddelijke smid Hephaistos, die het bij zijn huwelijk aan Pelops (of bij zijn opstanding uit de dood?) cadeau gaf. Vandaar ging het naar Menelaos. Toen Paris Helena schaakte, nam hij ook de Drievoetige Offerschaal met zich mee. Zij gooide hem bij Kos in zee, omdat, zei ze,  het wedijver in de hand zou werken. Toen, na verloop van tijd, hebben enige mensen van Lebedus die voor de visvangst waren uitgevaren, zich van de Drievoet meester gemaakt. Toen de vissers over het bezit ervan ruzie kregen, brachten ze het naar Kos, en toen zij er toen nog niet uitkwamen, brachten ze het probleem onder de aandacht van Milete, de moederstad.  Maar ze toonden geen respect voor de afgezanten van Milete. Daarom trok Milete ten strijde tegen Kos. Er vielen vele slachtoffers aan beide zijden. Toen verklaarde een orakel dat de Drievoet aan de wijste mens moest worden gegeven. En van beide zijden was men het erover eens dat dat Thales was. Daarop ging het rond onder de Wijzen, en Thales besloot uiteindelijk het aan Apollo van Didyma te wijden.
Het orakel dat de bewoners van Kos kregen ging als volgt:

“Niet eerder zult gij, Meropen en Ioniërs, staken uw twisten,
eer gij een gouden Drievoet, die door Hephaistos in zee is gegooid,
de stad uit hebt gezet. Pas als de Drievoet in het huis van een man komt,
die voor wijs doorgaat in het verleden, in het heden en in de toekomst,
dan pas zult gij ophouden ruzie maken.”

donderdag 14 mei 2020

Thales (deel 4), de  politicus.



Thales maakte deel uit van een groep bestuurders die bekend staat onder de naam “De zeven wijzen” van Ionisch Klein Azië. Van Vier van de Zeven zijn de namen met zekerheid bekend: de wetgever van Athene, Solon, de generaal Pittacus, de wijsgeer Thales en de dictator Bias van Priëne. Bij deze laatste wil ik even stilstaan om een grap, die ik in 1980 in Marokko te horen kreeg, voor het voetlicht te brengen. Deze Bias doet namelijk wat Jeha in deze grap doet: hij gaat een individueel duel aan met iemand van de vijand om de strijdbijl te begraven van de met elkaar ruziënde stammen.
De grap is van een jongen van rond de 18 jaar, die een schriftje met Arabische teksten hanteerde om daaruit grappen te vertellen. Het schriftje heb ik nergens kunnen terugvinden: het zou een persoonlijk geschreven grappenverzameling kunnen zijn. De jongen maakte deel uit van een groepje ambitieuze, puberale jongeren, die door hun  familie naar de stad Tétouan  waren gestuurd. De grap heeft alle kenmerken waaruit blijkt dat hij authentiek en oud is: de redeneerwijze, en de manier waarop er een eind aan de grap wordt gemaakt zoals die alleen maar voorkomt bij professionele vertellers. Uit de vertaling valt op te maken, dat de grap oorspronkelijk in het Arabisch (niet Tamazight/Berbers)  werd verteld. De grap heeft wat weg van een verhaal uit de Duizend en Een Nacht.


Op een dag zegt de koning tegen de inwoners van de stad, dat er oorlog is. En alle mannen en jonge mannen tussen de twintig en dertig jaar moeten zich oefenen om de oorlog in te gaan. Ook Jeha trekt met hen ten strijde. Als ze goed genoeg geoefend zijn, en als ze op het punt staan naar het oorlogsgebied te vertrekken, vraagt Jeha: “Kan ik twee kippen en twee stukken vlees meekrijgen?” Men haalt twee kippen en twee stukken vlees, en ze vertrekken. Op een gegeven moment in de strijd, besluit men dat iedere partij steeds één iemand tegen iemand anders van de tegenpartij zal laten vechten. Het land dat de meeste overlevenden heeft na afloop van alle duels heeft de strijd gewonnen. Als er tien dagen verstreken zijn, is het de beurt aan Jeha. Jeha en zijn tegenstander zijn beiden heel bedroefd. Elk wil van de ander winnen, maar daarvoor is nodig dat één van beide de ander doodt (klik ter vergelijking).   Jeha roept: “Stop, stop! Stijg van je paard af!” (lees ook) Ze stijgen beiden af. Daarop zegt Jeha: “Ga zitten.” Ze gaan beiden zitten. Dan zegt hij: “Is mijn vader geld aan jouw vader verschuldigd? Zijn we daarover niet tot een goede schikking gekomen?" Z’n tegenstander antwoordt: “Nee.” Daarop vervolgt Jeha: “Heeft mijn vader land, en wij hebben dat niet goed onder elkaar verdeeld?” “Nee,” antwoordt de ander daarop. Jeha zegt dan: “Waarom wil je me dan doden? En ik jou? Vooruit wij leggen onze karabijn erbij neer, en we gaan ervandoor.” Ook de andere man neemt zijn geweer van z’n schouder en legt hem neer. Jeha zegt daarop: “Jij neemt een kip en een stuk vlees, en ik neem ook mijn aandeel (woordspel in het Arabisch: hak/haqq).” Zij eten allebei een kip en een stuk vlees. De anderen zien dat Jeha met zijn tegenstander zit te eten. Ze zijn daar heel erg blij over. Ze staken de strijd, omdat vanaf dat moment de twee landen weer vrienden zijn. Door Jeha zijn ze weer bevriend met elkaar, en ze maken geen ruzie meer onderling. En zo eindigt dit verhaal van Jeha.


In dit verhaaltje staat beschreven hoe het in de tijd van Thales er soms op het strijdtoneel aan toe ging. Tenminste als Bias aanwezig was, en als het verhaal over hem klopt. 


De Zeven Wijzen (waarschijnlijk waren het er meer) vormden het Panionium, een Raad die boven de partijen stond. Het was een reizend gezelschap op zoek naar een vaste plek om zich te beraden. In een verslag van de Duitse universiteit te Bochum  naar de uiteindelijke vestigingsplaats staat te lezen, hoe hierover zich nog in 2004  nieuwe vondsten hebben voorgedaan.  In het begin gingen ze naar Athene, naar Milete (natuurlijk), naar Korinthe, naar Delphi, naar Egypte, en ook naar het eiland Samos (plaatje detail Herakleion op Samos). Op Samos kunnen we nog de resten zien van een altaar waarop de raadsleden offerden alvorens in vergadering te gaan.


Het lijkt mij (Diogenes Laërtes) hier de juiste plaats om wat informatie van algemene aard over de Zeven Wijzen in te voegen. Over hen weten we het volgende. Damon van Cyrene, die de geschiedenis van De Filosofen heeft geschreven, geeft op alle wijzen af, maar in het bijzonder op de Zeven Wijzen. Anaximenes merkte op dat ze zich allen bezighielden met de poëzie. En Dicaearchus zegt dat ze noch wijzen noch filosofen waren, maar vooral slimme mannen met een scherp oog voor wetgeving.  Archetimus van Syracuse beschrijft hun bijeenkomst aan het hof van Cypselus. Bij die gelegenheid zegt hij zelf aanwezig te zijn geweest. Maar Ephorus zegt dat die bijeenkomst bij Croesus heeft plaats gevonden zonder Thales. Er zijn er die ze bijeen laten komen op het Pan-Ionisch festival, in Korinthe en Delphi. Hun uitlatingen worden uiteenlopend weergegeven en worden nu eens aan de een dan weer aan de ander toegeschreven. (2)


De Raad adviseerde de Ionische stammen die voortdurend met elkaar in de clinch lagen. De stammen vormden een federatie, en de Raad zou een allereerste Raad van Europa kunnen worden genoemd.


Het was de verdienste van Thales om uitstekende adviezen in politieke aangelegenheden te hebben gegeven. Zó zou hij de onderhandelingen tussen Milete en Croesus hebben gefrustreerd toen Croesus de stad voorwaarden voor een bondgenootschap voorstelde. Dat kwam goed uit toen Cyrus II Croesus overwon, want daarom spaarde Cyrus II Milete van de ondergang. (3)


Het gezelschap hield zich ook met poëzie bezig. Bij Thales tref je een combinatie aan. Hij was de belangrijkste figuur van het overleg. In het gedicht hieronder staat aangegeven waarom de Feniciërs (en zijn afkomst was Fenicisch!) op zee goed richting konden houden en betere zeevaarders waren dan de Grieken:

Callimachus erkent Thales als de ontdekker van de Kleine Beer. In een gedicht van hem staat over Thales te lezen:
Wie als eerste beschreef de baan der sterren,
die kleine sterretjes die we de Beer noemen,
waarop Feniciërs hun zeilen afstemmen? (4)


Uit dit gedicht valt op te maken dat de Feniciërs op de Poolster voeren in tegenstelling tot alle andere volkeren, die bijvoorbeeld zowel Venus als de Grote Beer als oriëntatiepunt hadden om richting te houden. Duidelijk is dat die veel meer moeite hadden koers te houden dan de Feniciërs, omdat de Poolster inderdaad het Noorden aangeeft, en de andere sterren voortdurend van plaats aan het firmament veranderen. Thales kan ook uit zijn eigen interesse in de seizoenen (1)  tot de conclusie zijn gekomen dat er maar een ster was die stil stond aan de hemel: de Poolster. Maar verrassend aan deze vondst is, dat Thales dacht in ruimtes: bollen, sferen, en blokken. Anders zou hij nooit tot de juiste berekeningen van de stand van de sterren hebben kunnen komen!


Bij Herodotus valt ook nog te lezen dat er Lydiërs (?) uit Klein Azië vertrokken richting Sardinië, wat de springplank is naar het vaste land van Italië, waar ze later Rome stichtten. De suggestie is dat die uittocht na de val van Croesus zou hebben kunnen plaatsvinden. Thales kun je hiermee plaatsen aan het begin van de Europese politieke geschiedenis. Arnaud (pag. 283) denkt dat zij aan de basis staan van het individualisme. Hun eigengereidheid keerde zich tegen elke vorm van dictatuur, hoewel zij zelf vaak dictators waren of ervan afhankelijk.


donderdag 7 mei 2020

Thales, deel 3: putten.

Laten we het eens over putten hebben, je weet wel die dingen waar vroeger water uit werd getakeld in een emmer. Of waarin mensen tegenwoordig zitten in een depressie. Bij de Turkse schrijver Pamuk  verdwijnen er regelmatig lijken in een put. Er zijn mensen die alleen al bij het horen van het woord "put" een gezicht van afgrijzen trekken. Dat is helemaal niet zo gek, als je weet waar die put zoal mee te maken heeft gehad.
Het volgende verhaaltje is niet het oudste grappige verhaal over een put, maar het vertelt ons iets onverwachts over de oorsprong van deze grappen uit de Klassieken.


Opschepperij buiten schooltijd (1).Op een dag viel de zoon van de Hodja in een put. Meteen ging men het nieuws brengen aan de vader. De Hodja rende hals over kop naar de rand van de put en schreeuwde van bovenaf: “Zoon, ben je daar beneden?” “Vadertje, “antwoordde daarop de zoon uit de diepte, ‎‎“haal alsjeblieft hulp, om mij eruit te halen!” “Het is niet nodig hulp te halen, “antwoordde daarop de Hodja, “Ik ga gewoon thuis een touw halen om je eruit te trekken.”


Zonder uitleg is de grap niet helemaal te volgen. Je moet namelijk weten dat het hier om het onderwijs in het Arabisch gaat, waardoor de opmerking van de Hodja begrepen kan worden. “Help, help!”  is namelijk in het Arabisch “Roep hulp, Roep hulp” (واغوثاه) alsof je altijd mensen en niet middelen nodig hebt om je te redden. De Hodja wil alleen maar een stuk touw halen om zijn zoon uit de put te halen en vindt het onnodig ook nog mensen te hulp te roepen. De aanduiding “vadertje”, een verkleinwoord, wijst erop dat er misschien ook nog iets anders aan de hand is, nl. dat het gewicht van de vader niet opweegt tegen dat van de zoon. Toch zegt vadertje, dat hij alleen maar touw gaat halen en niets anders. Het tekent de vader – zoon verhouding, vanuit de hemel daalt een touw(-ladder) om uit de diepten op te klimmen.


Het vertelt iets over het Turkse Islam onderwijs in het Arabisch waar de zoon zó trots op is dat hij het beheerst, dat hij er niet alle finesses van kent. Hij wil hiermee indruk maken zelfs als hij in doodsnood is, op zijn vader. Hij maakt een fout en zijn vader corrigeert hem. Deze fout van de zoon zou er ook op kunnen wijzen dat de oorspronkelijke versie van het verhaal Arabisch is of uit een taal verwant aan het Arabisch (Hebreeuws of Fenicisch) komt. En als we zo diep in het verleden duiken, stuiten we op een speciale betekenis van put, die ook misschien het een en ander vertelt over de afstamming van Thales.


Twee duizend jaar voor Christus hadden de Babyloniërs allerlei voorschriften ten aanzien van niet gewenste kinderen (Arnaud, 287) . Deze regel laat zich als volgt samenvatten: “(Baby’s, die ontsnapt waren aan) de bek van de hond of uit een put” moesten geadopteerd worden. Zij genoten bijzondere bescherming, omdat zij wisten te overleven in omstandigheden waarin je eigenlijk de dood moest vinden. Deze kinderen hadden geen recht op een erfenis, maar wel op speciale begeleiding, waardoor zij vaak hun talenten ten volle konden ontwikkelen. En ik denk dat Thales zo’n kind was met een Fenicische afstamming, volgens Herodotus, wat door latere Griekse geschiedschrijvers natuurlijk werd tegengesproken. Feniciërs net als Romeinen legden vaak ongewenste kinderen te vondeling. En Thales overleefde dat. Zo kwam hij in een Grieks gezin (dat van de tiran Trasyboulos?) dat hem met veel zorg opvoedde.


Meestal wordt het verhaal van de put verteld (2), als Thales al op oudere leeftijd is (Plato, Theaetetus: 173e) :
Socrates:Laten we Thales als voorbeeld nemen, ….. Toen hij de sterren aan het bestuderen was, keek hij omhoog en viel in een put. Een keurig gevat Thracisch dienstmeisje maakte hem daarop belachelijk, zeggen ze. Hij wilde zo graag de dingen in de hemel kennen, dat hij niet meer zag waar hij liep.


Plato vertelt het alsof Thales zich laat afleiden of verleiden door een jong meisje. Of is dat mijn interpretatie? Als Thales een adoptief kind is geweest en over geen erfenis kon beschikken, had hij waarschijnlijk zijn hele leven te weinig inkomen om te trouwen. Dit verklaart veel over wat eerder verteld (blog) werd over zijn redenen niet te willen trouwen. Misschien leidde het meisje hem echt af van zijn werk?  Maar Diogenes (vers 34) zegt dat het om een oude vrouw ging (3):


[34] Er wordt verteld dat Thales eens , toen hij door een oude vrouw uit zijn huis werd meegenomen om de sterren te observeren, in een kuil (put) is gevallen, en dat zijn kreet om hulp door de oude vrouw als volgt beantwoord werd: “Hoe kun je verwachten alles over de hemel aan de weet te komen, Thales, als je niet eens kunt zien wat vlak voor je voeten ligt?”


In het Grieks wordt er een verschil gemaakt tussen de sterrenhemel en het heelal (de hemel) van de goden. Hier wordt de nadruk gelegd op de legendarische verstrooidheid van de professor, die niet met beide benen op de grond staat en met zijn hoofd in hogere sferen verkeert. Dat doet Thales volgens Socrates (Plato) ook, maar waarom het dan hebben over een jong Thracisch wicht, waarvan in het klassieke Griekenland het idee bestond dat zij muziek en liefde om financiële redenen aanboden? De wetenschappelijke blik van Thales staat in een bepaalde traditie. De vragen (4) die wetenschappers zich stelden werden ook toen al een beetje onrealistisch gevonden (Diogenes: 36):


Hij zei dat er geen verschil bestaat tussen leven en dood. “Waarom zoek je de dood dan niet?” zei iemand. “Omdat het toch geen verschil maakt, “ antwoordde hij. Op de vraag wat er eerder is geweest de dag of de nacht, antwoordde hij: “De nacht is één dag ouder”.


En ook deze antwoorden hebben de eeuwen getrotseerd (5):
Ze hielden ervan Nasr Eddin lastig te vallen met vervelende en ronduit onmogelijke vragen om te beantwoorden te stellen. Op een dag vroeg men hem: "Nasr Eddin, jij bent zo goed thuis in wetenschappelijke raadsels, zeg ons eens: wat is het nuttigst, de zon of de maan?" "Ongetwijfeld, de maan! Zij verlicht ons als het donker is, terwijl die stomme zon licht geeft als het al licht is!"


En weer bestaat er een Arabische variatie op de Turkse Nasreddin versie. Was de oorsprong van de grappen inderdaad Fenicisch, Arabisch of Hebreeuws? En zou deze gemeenschappelijke oorsprong geen reden zijn ook nu de gemeenschappelijke oorsprong van deze talen te eerbiedigen?


Zon of maan (6)Vrienden van Jeha vroegen hem: “Zeg ons wie heeft het grootste nut: de zon of de maan?” Jeha dacht er eventjes over na en zei toen: “Aangezien de zon ’s ochtends opkomt en zich ’s nachts niet laat zien, en de maan ’s nachts opstaat en dan de hele wereld verlicht en schijnt alsof het dag is …concludeer ik daaruit dat de maan belangrijker (ouder? قديم) is dan de zon.”


Er staat “belangrijker”, maar dit woord associeert in het Arabisch zo vlug met “ouder” dat je bijna direct denkt aan het antwoord van Thales. Opvallend is ook de deductieve manier van redeneren. Die is uit de Turkse versie verdwenen.


woensdag 29 april 2020


Thales van Milete (deel 2): de econoom.


Eigen vertaling van Politica,  1259a:
Ik (Aristoteles) en Apollodorus  van Lemnos hebben geschreven over zowel land- als tuinbouw, en vergelijkbare andere onderwerpen. Op die manier kunnen door iedereen die hierin belang stelt deze onderwerpen worden bestudeerd. Daarnaast zou er een overzicht moeten worden gemaakt van de her en der verspreide verslagen over de manieren waarop bepaalde personen  economisch succes hebben kunnen boeken. Al deze manieren zijn dienstbaar aan hen die zich op het vergroten van welvaart toeleggen. 

Een voorbeeld hiervan is Thales van Milete die een businessplan om zich welvaart te verwerven opstelde, dat echt van universele toepassing is, hoewel het meestal op conto van zijn filosofie wordt weggezet. Ze zeggen dat Thales leefde in armoede, omdat filosofie een nutteloze bezigheid was volgens zijn tijdgenoten, die hem hierom uitlachten. Maar zijn kennis van astronomie kwam hem te hulp: hij was er achter gekomen dat je al ’s winters kon weten of er in de daarop volgende zomer een grote olijvenoogst zou zijn. Hij wist een klein beetje geld bij elkaar te krijgen en huurde alle olijfpersen af in Milete  en Chios tegen een heel erg lage prijs, omdat niemand op dat moment in de winter erin geïnteresseerd was. Maar toen het oogstseizoen aanbrak, wilde iedereen ineens tegelijkertijd over een olijfpers beschikken. Omdat er zoveel vraag naar was, kon hij de olijfpersen
tegen elke prijs verhuren die hij maar wilde, en wist hij flink winst te maken. Zó bewees hij dat als filosofen dat wilden ze gemakkelijk rijk konden worden, maar dat trok hen niet. Ze zeggen dat daarna de filosofie van Thales als zoetje broodjes over de toonbank is gegaan. 


Ik, Aristoteles, wil beweren dat zijn businessplan om zich een monopolie te verzekeren als de tijd daarvoor rijp is, een universeel economisch principe is. Zelfs nemen sommige staten ertoe hun toevlucht, als zij om geld verlegen zitten: zij creëren een monopolie van verhandelbare goederen. Er was op Sicilië een man die een som gelds waarover hij kon beschikken, gebruikte om al het ijzer uit de ijzermijnen op te kopen, en als dan later de ijzerhandelaren uit de handelscentra kwamen om ijzer te kopen, konden ze niet om hem heen. Hoewel hij de prijs niet heel erg verhoogde, maakte hij een winst van 100 talenten (volgens het commentaar was de waarde van een talent ongeveer 240 Engelse ponden in 1944; Jan Maarten Bremer en Ton Kessels 2013: een talent is zesduizend maal het dagloon (één drachme) van een Atheense werkman) op zijn aankoopprijs van 50 talenten. Toen Dionysus (tiran van 405-367 vChr op Sicilië) hiervan hoorde, beval hij de man, zijn geld te pakken en op staande voet uit zijn Syracuse te verdwijnen, omdat hij iets bedacht had om winst te maken op een manier die schadelijk was voor de handel van de tiran zelf. Toch is dit precies dezelfde aanpak als de ontdekking van Thales, omdat beide mannen op dezelfde manier erin slaagden een monopolie te verwerven. Kennis van dit soort zaken is ook dienstbaar aan staatslieden, want veel staten hebben belang bij financiële hulp en manieren om inkomsten te verwerven zoals hier beschreven, nog meer dan voor huishoudens. Daarom besteden sommige staatslieden al hun tijd uitsluitend aan financiën. 

maandag 20 april 2020

Thales van Milete (deel 1).


Thales stond naar de hemel te kijken. In de strak blauwe lucht dreven drie meeuwen en heel langzaamaan werd er een hap uit de zon genomen. Precies zoals hij had voorspeld, hoe op 28 mei 585 voor Chr. een eclips van de zon met een corona eruit zou zien: een steeds verder toenemende dreigende duisternis. De juistheid van de voorspelling bracht de Babylonische legers in verwarring en er ontstond bereidheid om de stad Milete  een grotere onafhankelijkheid toe te kennen dan de steden in zijn omgeving. Thales zou zelfs het idee geleverd hebben aan Cyrus II om de rivier om Babylon heen zó te verleggen dat de Perzische troepen Babylon gemakkelijker konden innemen .


Even lijkt het alsof hij met de meeuwen mee zweeft naar de zon. En vanaf de verduisterde zon aan de hemel lijken stralen met hem als zwevend snijpunt een 3D driehoek op de grond te vormen. Hij stond of liever gezegd lag in de schijnwerpers. In het midden van de driehoek net als veel later in een tekening van Leonardo da Vinci  zag hij zijn eigen persoon liggen als aan de grond vastgenageld. De blik van een roofvogel die neerdaalt op zijn prooi. De schrik slaat hem in de benen en hij valt. Mensen vinden hem in zwijm voor zich uit mompelend als een waarzegger. Vanaf dat moment berekende hij de hoeken van zijn parallellogrammen, omtrekdriehoeken, trapezia, sferen en blokken met de kracht van zijn verbeelding (2)!


Het belang van Thales van Milete is nauwelijks te overschatten. Dat geldt voor de Europese geschiedenis in het algemeen en voor mijn grappenverzameling in het bijzonder. Wij kennen Thales hoofdzakelijk als de grote wiskundige die aan de basis staat van onze goniometrie (meetkunde). Zijn vondsten in de meetkunde zijn rechtstreeks terug te vinden in de manier waarop ik de Humorale Theorie heb gereconstrueerd. Vreemd is dat wij ons daarbij altijd een statisch beeld voor ogen roepen: Thales zelf zag dat er altijd en overal beweging was. Dat benadrukte hij door het element water als scheppingskern te kiezen.


Wie beseft er dat achter zijn visie  de discussie over het creationisme schuil gaat 2500 jaar geleden!? Thales beschouwde geladen elementen de bouwstenen voor het ontstaan van de wereld, in tegenstelling tot alle filosofen voor hem, die zwaar leunden op de mythologie en de goden. Door “water” als het oerelement, waaruit alles was ontstaan te nemen, bereikte hij dat godsdienst en mythologie zaken werden, waarover de wetenschap (filosofie) geen uitspraken kon doen. Zijn wijze van redeneren, kennen wij tot op de dag van vandaag als deductie  (Arnaud:290): 

Als inductie al de manier was om tot ontdekkingen te komen, Thales beargumenteerde zijn stellingen langs deductieve weg. Weliswaar bleef zijn manier van werken impliciet: toch was zijn wijze van denken er niet minder volslagen nieuw om. Noch hij noch zijn Zesde-eeuwse tijdgenoten leverden kritiek op al bestaande kennis.


Maar het begin van het leveren van kritiek op elkaar, waarbij deductie de manier van redeneren werd, was Thales. Je zou denken dat moet terug te vinden zijn in de manier waarop erover hem werd geschreven. Niets is minder waar. Diogenes Laërtius in Leven en leer van beroemde filosiofen, 800 jaar later geschreven en vertaald door Rein Ferweda en Jan Eykman (Ambo, Baarn, 1989), vertelt over Thales het volgende grappige verhaal (pag. 18) :

Hij zelf zegt, volgens Heraclitus, dat hij altijd ongehuwd  en teruggetrokken geleefd heeft (1). Sommige schrijvers zeggen dat hij gehuwd is geweest en een zoon Cybisthus had; anderen zeggen dat hij ongehuwd is gebleven en de zoon van zijn zuster heeft geadopteerd en dat hij, toen hem gevraagd werd waarom hij geen eigen kinderen verwekt had, geantwoord zou hebben: “Omdat ik zo van kinderen hou.” Het verhaal gaat, dat hij, toen zijn moeder probeerde hem tot een huwelijk te dwingen, geantwoord zou hebben dat het daar nog te vroeg voor was, en toen ze later in zijn leven nogmaals aandrong, dat het er te laat voor was.

Als je dit leest begrijp je niet hoe er over zo’n helder man zoveel tegenstrijdige informatie in omloop is. Het is een voorbeeld van inductie die geen uitweg kent en nooit zal kennen via deductie. Wetenschap kent zijn grenzen, waarzeggerij niet. Maar daarmee is alles wel begonnen!









donderdag 9 april 2020

Pasen 2020: Een goddelijke verlossing? 

Amphitruo: (luidop tot zichzelf) Ik ben er geweest, stakker die ik ben. Want wat kan ik nu nog doen, als mijn vrienden en kennissen mij in de steek laten? God nog aan toe, nooit zal ik me laten uitlachen zonder wraak te nemen, wie het ook mag zijn. Het beste lijkt me nu meteen rechtstreeks naar de koning te gaan, en hem van de zaak op de hoogte stellen zoals het is gebeurd. Ik zweer dat ik vandaag wraak zal nemen op die Thessaalse tovenaar (1), die het verstand van mijn gezin op hol deed slaan. Maar waar is die nu?(om zich heen kijkend) Ook dat nog, hij is weer het huis in gegaan, naar mijn vrouw vermoed ik. Wie is er in Thebe ellendiger aan toe dan ik? Wat moet ik doen? Ik, die de mensen negeren en belachelijk maken net hoe het ze uitkomt? Mijn besluit staat vast: ik storm het huis in, daarbinnen maak ik iedereen een kopje kleiner, wie ik ook maar in de gaten krijg, of het nu mijn vrouw, een dienstmeid of knecht, vrouw of minnaar, vader of grootvader is. Noch Jupiter noch de andere Goden zullen mij dit kunnen verhinderen, zelfs niet als ze het zouden proberen. Dat ga ik doen, mijn besluit staat vast. (Als hij op de deur toeloopt, klinkt er een donderslag, en hij valt flauw op de grond.)


Bromia (dienstmeid)
(ze ziet Amphitruo) Wat zullen we nu hebben? Wie is die oude man die daar zomaar voor ons huis ligt? Mijn god, ik denk…..dat kan niet waar zijn, mijn god Jupiter. Hij ligt daar in katzwijm als een dode. Ik zal eens wat dichterbij gaan, om uit te maken wie hij wel is. (Zij gaat haar hem toe.) Maar, dit is mijn baas Amphitruo! (roept luid) Hé! Amphitruo, word wakker!


Amphitruo:Mijn vrouw maakt me gek door de schaamteloze dingen die ze doet.

Bromia:Ik denk dat ik je wel op andere gedachten kan brengen, zodat je begrijpt dat je vrouw plichtsgetrouw en kuis is. Hierover zal ik je een paar dingen vertellen, die ik je kan bewijzen. Allereerst, Alkmene is bevallen van een tweeling, jongens.

Amphitruo:Je zegt een tweeling?

BromiaEen tweeling.

Amphitruo:Dat de goden mij mogen bijstaan!

Bromia:Laat mij het uitleggen, zodat jij begrijpt dat de goden jou en je vrouw goedgezind zijn.

Amphitruo:

Zeg op.

Bromia:Eerder op de dag kreeg je vrouw weeën. Toen de barensweeën sterker werden, zoals de gewoonte is bij vrouwen die bevallen, riep ze de onsterfelijke goden aan om haar te helpen. Ze heeft haar handen gewassen en het hoofd bedekt (2). Daarop kraakte er een meer dan geweldige donderslag door de lucht. We dachten dat ons huis het begaf. Toen, de bliksem: heel jouw huis lichtte op, helder als goud.

Amphitruo:Ik vraag je, verlos me vlug uit mijn lijden: je hebt me lang genoeg in spanning gelaten. Wat gebeurde er toen?

Bromia:Terwijl dit alles gebeurde, heeft niemand van ons ook maar het minste zuchtje van jouw vrouw gehoord, geen klacht, geen kreet van pijn, en toch had zij ondertussen wel twee flinke jongens ter wereld gebracht.

Amphitruo:Gelukkig maar, zeg ik, wat ik haar ook heb toegewenst.

Bromia:Vergeet het, en luister naar wat ik nog meer heb te vertellen. Nadat ze was bevallen, vroeg ze ons de beide baby’s in bad te doen. Toen we daar aan waren begonnen, viel me op dat het kind dat ik waste, wel een bijzonder flinke baby was, een heel erg sterke baby. En niemand slaagde erin om hem in te bakeren en kleertjes aan te trekken.

Amphitruo:Daar vertel je me wat. Als alles wat je zegt waar is, dan geloof ik dat mijn vrouw hulp uit de hemel heeft ontvangen.

Bromia:Nu zal ik het je nog sterker vertellen. Nadat hij in zijn wieg was gelegd, kwamen er twee immense slangen door het dakraam naar binnen glijden. Met hun koppen naar achteren keken ze om zich heen.

Amphitruo:Mijn god!

Bromia:Wees niet bang – de slangen keken om zich heen, tot hun oog viel op de beide kinderen in de wieg, daarop gleden ze vlug in die richting. Omdat ik voor het leven van de kinderen vreesde, begon ik achterwaarts te lopen, terwijl ik de wieg heen en weer bewoog en achter mij aan trok, maar des te venijniger achtervolgden de slangen me. Toen één van de jongens de slangen in de gaten kreeg, sprong hij vlug uit de wieg, liep recht op ze af en deed een uitval naar ze. Plotseling had hij beide slangen, in ieder hand één, te pakken.

Amphitruo:Wat je me zegt! Dit is ongelooflijk! Je vertelt iets huiveringwekkends. Zo’n daad bezorgt me kippenvel over heel dat ellendige lijf van me. Wat gebeurde er toen? Vertel op!

Bromia:Het kind wist beide slangen dood te maken. Toen dit gebeurde, riep een luide stem ergens vandaan, ik weet niet waar, om jouw vrouw ……

Amphitruo:Wie mag dat dan wel niet zijn geweest …..?

Bromia:Jupiter, in hoogst eigen persoon, de oppergod over goden en mensen. Hij zei dat Hij, zonder dat zij het wist, met veel plezier in de armen van Alkmene had gelegen. Het was zijn zoon die de slangen had overwonnen. Het andere jongetje was het kind van Amphitruo. Dat is jouw kind!

Amphitruo:Mijn god, ik voel geen medelijden meer met mezelf nu ik als partner voor de helft mag delen in het werk van Jupiter. Jupiter, ga gerust naar je eigen thuis, vraag de heilige schepen zich ook voor mij gereed te houden, zodat ik met veel slachtoffers aan boord vrede kan sluiten met jou, Jupiter (3). Ik heb niemand meer nodig om een vloek uit te spreken over degene die mij dit heeft aangedaan. (De donder weerklinkt) Wat heeft dit te betekenen? Wat een verschrikkelijke donderslag: god ik smeek je om genade.

(Jupiter, niet verkleed als Amphitruo, maar als god gekleed verschijnt bovenin het toneel.)


Jupiter:Wees een goede verliezer, Amphitruo. Ik kom je te hulp, jij hebt niets te vrezen. Laat de mensen die mij willen vervloeken, mij vervloeken, het raakt me niet. Wat je te wachten staat, en wat er in het verleden is gebeurd, zal ik je deelachtig maken. En veel beter dan die mensen, die het altijd beter weten, want ik ben het Jupiter zelf! Allereerst, ik ben te leen gegaan bij Alkmene en daardoor is zij zwanger geworden van een jongen. Ook jij hebt haar zwanger gemaakt, toen je erop uittrok op expeditie. Zij is in een keer bevallen van onze beide zonen. Een van die twee, degene door mij verwekt, zal jou met onsterfelijke roem overladen door zijn daden. Breng voor Alkmene weer dezelfde warmte op als voorheen. Zij verdient het niet dat je de schuld op haar schuift. Ik was het die haar ertoe dwong te doen wat zij heeft gedaan. Nu zal ik naar de hemelen hierboven terugkeren. (Hij stijgt op naar boven)

Amphitruo:Ik zal doen zoals jij me hebt opgedragen. En ik smeek je, je aan je beloftes te houden. Ik ga naar binnen, naar mijn vrouw.


Een willekeurige acteur (4)
Toeschouwers, nu, om godswil, laat een luid applaus horen, liefst een staande ovatie!

woensdag 1 april 2020

Amphitruo en het Wonder.

Stel, je man komt thuis terug uit de oorlog. Hij heeft het gevoel een beetje boven zichzelf uitgetild te zijn, omdat hij allerlei gevaarlijke, doodsbedreigende toestanden heeft weten te overwinnen. Jij, zijn echtgenote, bent zwanger van hem en hebt naar zijn komst smachtend uitgezien. Dat heeft je dichterbij je (geloofs-)overtuigingen en principes gebracht. Ook dat heeft je een beetje boven jezelf uitgetild net als je man. Als de twee na lange tijd elkaar terugzien, ziet de man een vreemde echtgenote, en jij ziet een man die je niet meer kent. Je man beschuldigt je van overspel en jij probeert je daar tegen te verdedigen. Het lijkt wel of je de oorlog die ver weg was, in huis hebt gehaald. En smeekt God, je haalt bewijzen te voorschijn, je doet alles om je vroegere echtgenoot terug te vinden.


Dat is het onderwerp van dit geniale toneelstuk van Plautus, het is ongetwijfeld zijn beste. Hij schreef het voor de Romeinse soldaten die uit de oorlog –en er waren veel oorlogen—terugkeerden. Plautus vond dit toneelstuk een soort therapie voor in de oorlog opgelopen trauma’s. Intelligenter dan de meeste psychologen van dit moment zag hij dat niet alleen de man schade had opgelopen, maar ook de vrouw. Volgende week zal ik verklappen hoe hij dacht met dit toneelstuk een oplossing voor de gezamenlijk opgelopen trauma’s te bieden. Nu staan we stil bij de bewijzen die de vrouw, Alcmene, aandraagt om haar onschuld te bewijzen. In deze tragi-comedie wordt de grap ingezet om beide echtgenoten te doordringen van een wonder: dat ze elkaar terugvinden. Maar dat kan alleen als beiden elkaar respecteren. De lach is er niet om elkaar uit te lachen, maar om elkaar van angsten te bevrijden. Dat kan alleen als je met anderen, een gemeenschap waarvoor je hebt gevochten, je angsten deelt, eventueel door samen naar een toneelstuk te kijken.

Vertaling:

Alcmene:Ik zweer, maar dat zul je nu ook wel weer ontkennen, dat jij mij vandaag een gouden bokaal (1) cadeau hebt gedaan. Die bokaal had jij op jouw beurt weer geschenk gekregen.
Amphitruo:Mijn god, daarover heb ik niets verteld en ik heb het ook niet gegeven, maar ik was wel van plan om het haar cadeau te doen. Wie heeft jou dat verteld?
Alkmene:Hè? Dat heb ik toch van jou zelf gehoord! En ik heb het uit je eigen handen ontvangen! (Ze doet alsof ze weg wil gaan)
Amphitruo:Blijf hier, blijf, ik smeek je……. Sosia, ik sta perplex (2). Ik snap niet, hoe ze kan weten dat ik een gouden bokaal cadeau heb gekregen, tenzij jij haar pas nog hebt gezien en haar alles hebt verteld.
Sosia:Geloof me, ik heb haar nimmer nooit iets verteld, als jij er niet bij was.
Anphitruo:Wat is er toch met die man aan de hand?
Alcmene:Wat vind je ervan als ik de gouden bokaal aan je laat zien?
Amphitruo:Dat lijkt me een goed idee!
Alcmene:Dan doen we het zo. Thessala, ga de gouden bokaal uit huis halen, die mijn echtgenoot mij vandaag cadeau heeft gedaan. (Thessala gaat het huis in, en Amphitruo en Sosia wandelen naar opzij)
Amphitruo:Sosia, kom eens wat dichterbij. Echt waar, dit en ook al die andere dingen verbazen me en ik vraag me af of zij die bokaal ook echt heeft.
Sosia:Kijk hier is de mand, waarin ik de bokaal heb meegenomen. De mand is verzegeld met je eigen zegel, niemand kan er aankomen. (Hij laat de mand zien)
Amphitruo:Is het zegel ongeschonden?
Sosia:Kijk zelf.
Amphitruo:(Onderzoekt het zegel op mand) Helemaal oké, het zit er nog precies zo op als ik
het erop heb gedaan.
Sosia:Echt waar, waarom geef je geen opdracht bij haar de duivel uit te drijven (3)?
Amphitruo:Het lijkt er echt op dat dat moet gebeuren. De huisgoden (4) hebben bezit van haar genomen.
Alcmene:Kom dan maar eens hier, en kijk alsjeblieft goed, jij die de feiten ontkent. (5) Dit keer is er geen ontkomen aan: je zult moeten toegeven. Is dit niet de bokaal die je me cadeau hebt gegeven?
Amphitruo:Allemachtig nog aan toe, mijn god. Wat krijgen we nou, ik kan mijn ogen niet geloven. Dat is ongetwijfeld de bokaal die ik cadeau heb gekregen…. Sosia, ik raak helemaal van streek, hoe kan dit?
Sosia:Geloof me, of deze vrouw is een volleerd (6) goochelaar, of er zit nog een bokaal in deze mand (hij wijst met zijn vinger)
Amphitruo:Nou, waar wacht je op? Maak die mand open!
Sosia:Er is geen enkele reden om de mand open te maken: het zegel is niet verbroken, van geen kant. Dit is iets dat zo knap in elkaar zit, dat ik er met mijn hoofd niet meer bij kan: er moet een andere Amphitruo in omloop zijn, net zoals er ook een tweede Sosia is, en nu heeft de bokaal ook nog eens een andere bokaal gebaard. We verdubbelen (7) ons zelf lijkt het wel.
Amphitruo:Alles mooi en wel: maak die mand nu open en kijk wat erin zit!
Sosia:Wilt u eerst nog eens goed het zegel onderzoeken? Dan kunt u in ieder geval niet weer de schuld op mij schuiven.
Amphitruo:Nou, komt er nog wat van? Want volgens mij wil ze ons gek maken met haar geklets.
Alkmene:Waar is deze bokaal dan vandaan gekomen die je me hebt gegeven? Die kan toch alleen maar van jou zijn?
Amphitruo:Ik wil het weten!
Sosia:(Opent de mand) Mijn goddogod!
Amphitruo:Wat is er met jou aan de hand?
Sosia:D’r zit geen bokaal in de mand!
Amphitruo:Wat zeg je me nou?
Sosia:De waarheid!
Amphitruo:Je eindigt aan het kruis (8) als je hem nu niet tevoorschijn haalt.
Alkmene:(Laat de bokaal zien aan het publiek) Nu lijkt me alles toch echt wel duidelijk!
Amphitruo:Wie heeft je die gegeven?
Alcmene:
Dezelfde persoon, die me deze vraag stelt, in hoogst eigen persoon.