woensdag 31 maart 2021
Volhardend in het principe vrijgezel te willen blijven, maakte Djha er een spelletje van om zijn omgeving, die niets doorhad en er alleen maar aan dacht hem aan een vrouw te helpen, voor de gek te houden. De cadi (rechter), de imam (priester), de buren, vrienden en familie, allen bemoeiden zich er tegen aan. Het stond onomstotelijk vast dat Djha moest trouwen! Onophoudelijk herinnerde men hem eraan:
Eindelijk opende ze haar ogen en begon ze te klagen, steeds weer hetzelfde liedje voor iedereen die het maar horen wilde:
Vroeger was het gewoon, dat je trouwde met elkaar, zonder dat je elkaar kende en had gezien van tevoren.
dinsdag 23 maart 2021
De ideale vrouw.
Men zegt dat Djha, die eeuwige grappenmaker, zich niet tot vrouwen aangetrokken voelde. Vrijheidlievend en erop belust de spot met alles en iedereen te mogen drijven, leefde hij een vreedzaam leventje als vrijgezel. Zijn omgeving vond dat maar zo zo, en daarom drong men er bij hem op aan om te trouwen:
“Djha! Wanneer ga je trouwen? Weet je dan niet dat God een afkeer heeft van vrijgezellen? Zo jong ben je tenslotte ook niet meer… Moeten we je aan een vrouw helpen? Je kunt ten allen tijde op ons rekenen om dat te doen.”
Djha antwoordde ironisch in de hoop zich te kunnen onttrekken aan al die opdringerige bemoeiallen, altijd hetzelfde:
“Ik ga trouwen als ik de ideale vrouw heb gevonden.”
Helemaal niet ontmoedigd kwamen de mensen er later weer met eenzelfde soort klacht op terug:
“Beste Djha, heb je je ideale vrouw nu nog niet gevonden?”
“Ik ben nog aan het zoeken,” bevestigde hij,
ongeïnteresseerd.
Op een dag toen hij de markt overstak, achterstevoren gezeten
(1) op zijn ezel, trok men hem weer aan zijn
jasje:
“Djha, heb je dan nu wel je ideale vrouw gevonden?”
Tot iedereens verbazing antwoordde hij dit keer:
“Ja, ik heb ze gevonden!”
“De hemel zij geprezen! Gefeliciteerd (mabrouk)! En wie mag
de gelukkige wel zijn? Dan gaan we de vader om haar hand vragen om je te
trouwen!”
Daarop antwoordde Djha lacherig:
“Het is te laat, mijn vrienden!”(2)
“En waarom mag het dan wel te laat zijn?”
“Omdat zij haar ideale man al heeft gevonden.”
donderdag 18 maart 2021
Dit zijn de gebeurtenissen, die aan het tweede verhaal van het blog van twee weken geleden, vooraf gingen waardoor vier louche individuen zich op Djha wilden wreken. Om de een of andere reden zijn het er nu drie en toen vier! Voor commentaar en de originele tekst kunt u hier klikken.
Waar is de muis?
In die tijd was er weer eens hongersnood en Djha zat zich suf te piekeren om een oplossing voor zijn problemen te vinden. Hij moest een manier vinden om een beetje geld te verdienen. Precies genoeg om de winter door te komen, waarvan de komst niet lang meer op zich zou laten wachten. De winter die zijn niets ontziende koude witte mantel over alles heen legde. Op zulke momenten was zijn vrouw alert op zijn slimme invallen.
Eindelijk, op een ochtend, diende het idee zich aan. Djha
schoot als een pijl uit de boog zijn huis uit. In een oogwenk was hij weer
terug. In de palm van zijn hand hield hij twee mooie grijze muisjes. Vol
vertrouwen sloeg zijn vrouw hem gade. Zij was nieuwsgierig te weten hoe deze
twee schadelijke knaagdiertjes hen zouden helpen voldoende geld te verdienen om
de winter door te komen. Zij overlaadde hem met haar vragen; maar hij hield het
erbij haar een paar opdrachten te geven, zonder enige precieze uitleg.
“Je zult later wel mijn list begrijpen,” zei hij. “Voor het
moment volstaat het dat je al onze laatste spaarcentjes aanspreekt om een
lekkere, rijkeluismaaltijd met kip en olijven te bereiden voor gasten, van wie
ik nu nog niet weet wie dat zullen zijn. Daarop gaf hij haar een van de twee
muizen: “Hier, pak aan, en sluit hem op in een mooi gedecoreerd kistje (1). Als ik het zeg, breng je hem, alsof het de
gewoonste zaak van de wereld is, mee voor onze gasten."
Mart-Djha had een levendige fantasie! Ze kon zich meteen van
alles voorstellen bij wat haar man van plan was. Zoals het spreekwoord zegt: een
goede verstaander heeft maar een half woord nodig. Zij zette zich vlug aan het
uitvoeren van wat Djha van haar had gevraagd te doen. En Djha stopte de tweede
muis in zijn broekzak en ging op zoek naar dieven. Hij struinde de straten van
het dorp door, toen hij drie werkloze kooplieden zag die aan het dammen waren vóór
hun naast elkaar gelegen winkeltjes in afwachting van een klant. Djha wreef
zich tevreden in de handen:
“Drie dat is een goed voorteken!”
Hij ging naar ze toe, en nam naast ze plaats. De mannen beantwoordden
uit beleefdheid zijn groet en zetten hun spel voort, en deden vervolgens alsof
hij er niet was. Djha die door iedereen werd gewantrouwd, bewaarde een paar
tellen zijn geduld, alvorens te zeggen:
“Het etensuur breekt aan, mijn vrienden! Wat vindt u ervan
bij mij te komen eten? Ik nodig u alle drie uit!”
“Wat?”
De mannen konden hun oren niet geloven: Djha nodigde hen
alle drie uit, terwijl iedereen wist hoe hij als geen ander aan de grond zat.
Zij waren bedacht op een list, daarom sloegen ze de uitnodiging af:
“Nee, dank je, Djha! Een copieuze maaltijd staat ons thuis
te wachten.”
“Maar ook bij mij thuis staat u een copieuze maaltijd te
wachten, met vlees….,” drong Djha aan.
“Hoe kom je aan de middelen dat je je dat kunt veroorloven?”
Daarop haalde Djha heel serieus de muis uit zijn broekzak,
en mompelde hem een bevel in het oor. Dat deed hij hard genoeg om voor de drie
kooplieden verstaanbaar te zijn.
“Magische muis! Loop snel naar huis en vraag mijn vrouw om
een goede maaltijd te bereiden met kip en olijven voor mijn gasten. Wij zijn in
z’n totaal met ons vieren.”
Toen hij dat eenmaal had ingesproken, zette hij de muis op
de grond. Het kleine beestje, blij met de herwonnen vrijheid, ging er zo vlug
het kon vandoor. De kooplieden ontploften bijna van het lachen en dachten: “Een
muis die een bericht doorgeeft! Je denkt dat je alles al gezien en gehoord
hebt, maar dan heb je buiten Djha gerekend.”
“Je kunt mooi lachen,” zei Djha, en deed alsof hij
protesteerde! “Deze muis, die ik mij heb aangeschaft, -- ik zeg u niet hoe—is
heel erg intelligent en hij zal doen wat ik hem net heb opgedragen te doen. U
kunt het verifiëren.”
Nieuwsgierig accepteerden de kooplieden zijn uitnodiging, ervan
overtuigd met een verwarde man te maken te hebben. Bij aankomst kwam hun een heerlijke
etenslucht tegemoet. Djha vroeg luid aan zijn vrouw:
“Heeft de muis de boodschap overgebracht? Heb je een
maaltijd met kip en olijven voor mij en mijn gasten klaar gemaakt?”
“Ja,” antwoordde zijn vrouw slim. “Ga zitten, de tafel is al
gedekt, ik kom jullie bedienen.”
Toen de kooplieden de dampende maaltijd zagen, die hun werd
voorgezet, konden ze hun ogen niet geloven. Na de maaltijd, riep Djha zijn
vrouw:
“Hé! Breng me de muis om hem te bedanken.”
In het kistje zagen de mannen de muis, die Djha met een
boodschap erop uit had gestuurd. Ze maakten met elkaar ruzie over wie hem zou
kopen, maar Djha weigerde zonder meer:
“Wie denken jullie wel niet dat ik ben om deze schat te
verkopen? Zijn jullie gek? Nooit zal ik mijn magische muis verkopen Met zo’n
muis hoef ik mij geen zorgen meer te maken voor de komende winter, zelfs niet
tot mijn levenseinde.”
De inleggen stegen en de kooplieden deden alles wat in hun
vermogen lag om hem ervan te overtuigen de muis -- dat vieze schadelijke knaagdier—toch maar te verkopen.
Maar Djha hield vol. Zijn vrouw bleef alert en riep van achteruit de keuken:
“Gasten zijn heilig. En God beveelt ze aan om ze onder je
hoede te nemen. Je kunt, mijn beste man, de gasten niet weg laten gaan, zonder
aan hun wensen tegemoet te komen. Je kent toch de voorschriften ten aanzien van
gasten!”
“Wat dom van mij, je hebt gelijk, vrouw. Dank je mij eraan
te herinneren,” zei Djha zuchtend.
Hij ging met de verkoop van de muis akkoord tegen een
exorbitant hoog bedrag, dat de drie mannen gezamenlijk bijeen legden om te
betalen.
Al de volgende dag verzamelden de kooplieden bewonderaars om zich heen
en nodigden hen uit voor de maaltijd bij hen thuis. Ten aanschouwen van de hele
stomverbaasde gemeenschap bevalen ze de muis een boodschap met een vastgesteld
menu naar huis te brengen. Die muis ging er natuurlijk meteen vandoor, de
natuur in.
Toen het uur van eten aanbrak begaven de vernederde
kooplieden van knuppels voorzien zich luidruchtig naar het huis van Djha. Ze
klopten hard op de deur:
“Kom naar buiten, oplichter! Jouw muis is een doodgewone
muis. Geef ons ons geld terug!”
“Wat zullen we nou hebben?” zei Djha verbaasd. “Heb je hem wel
een boodschap toevertrouwd?”
“Ja, maar ze is nooit bij ons thuis aangekomen.”
“Wacht eens even! Hebben jullie eraan gedacht hem een adres
mee te geven?”
“Nee!”
“En dan zijn jullie nog steeds verbaasd dat hij is
verdwaald? De muis heeft niets fout gedaan, maar jullie! En hij begon te klagen
en jammeren en huilen en janken: Ah! Ik wist dat ik geen afstand had moeten
doen van de muis. Had die vrouw van mij er zich maar niet mee bemoeid! Dan was
de muis nu nog altijd van mij! Ah! Wat een ellende om zo’n schat aan
stommelingen toe te vertrouwen….”
Bedrukt gingen de kooplieden naar huis en Djha en zijn vrouw
kwamen de winter door zonder zorgen.
Iedereen kan constateren dat dit
verhaal frappante overeenkomsten heeft met het verhaal uit Indonesië over
Djonaha, in de Inleiding van mijn website Grappen van Vroeger (verhaal 7) .
dinsdag 9 maart 2021
Klik hier voor de oorspronkelijke Arabisch en Franse tekst.
Waar is de kat?
Op een keer kocht Jeha 3 pond vlees. Hij
had voor zijn vrouw al lange tijd geen vlees meer mee naar huis gebracht. En zijn vrouw nam, toen Jeha weg
was, de gelegenheid te baat om al het
vlees op te eten. Zij was bang dat hij haar zou berispen bij zijn terugkomst en
er geen vlees was. Zij zat verlegen om een list, tot ze de kat in de gaten
kreeg. Toen Jeha aanklopte, pakte ze vlug de kat van de grond en begon haar meteen te
slaan bij de binnenkomst van Jeha. Hij vroeg zijn vrouw waarom zij de kat
sloeg. Daarop verklaarde ze dat de kat al het vlees had opgegeten. Vlug nam
Jeha de kat te pakken, zette het beest op een weegschaal, en toen bleek dat het
gewicht van de kat precies 3 pond was. Daarop schreeuwde Jeha: “Vrouw lief,
hier is het vlees, maar waar is nu de kat?”
De kat heeft al het vlees gegeten.
Op een dag bracht Djha een kilo vlees mee naar huis. Zijn vrouw ging aan de slag in de keuken achter het fornuis, en zoals altijd, begon ze onder het kruiden van het vlees ervan te proeven. Zij proefde zo goed dat er weldra niets meer van de kilo vlees over was. Toen het uur van eten was aangebroken, zette ze, in het nauw gedreven, Djha de overgebleven groente van de maaltijd voor. Die was hierover erg verbaasd:
“Vrouw, ben je het vlees soms vergeten?”
“Nee!”
“Waarom zet je die dan ook niet op tafel?”
“Het spijt me heel erg, maar de kat heeft alles opgegeten.”
“De hele kilo?”
“Ja, hij heeft alles verslonden.”
Djha sprong op, liep de kamer uit, pakte de kat in z’n
nekvel en zette ze op de weegschaal in de schuur. De kat woog precies een kilo.
Mart-Djha kwam aangelopen, bij het horen van het woedende
miauwen van de kat. Djha schreeuwde, terwijl hij naar de weegschaal wees:
“Vrouw! Leg me dit eens uit! Als deze kilo die je hier ziet,
de kat is, waar is dan het vlees gebleven? En als deze kilo het vlees is, waar
is dan de kat?”
vrijdag 5 maart 2021
Je zou het bijna vergeten, maar we zijn bezig aan een serie grappen met in de hoofdrol de vrouw van Djha. We pakken de draad weer op! Voor meer achtergrondinformatie over Djha en Mart-Djha (de vrouw van Djha) kunt u hier klikken.
De twee kwartels.
Om zijn gast zijn waardering te laten blijken, bracht Djha twee mooie kwartels mee naar huis om op te eten. Hij vertrouwde ze zijn vrouw toe, die een ware top-kok was.
~
Hier heb je iets om een goede
maaltijd mee te maken. Ik heb een heel erg dierbare vriend uitgenodigd, die ik
in geen twintig jaar heb gezien.
Vrouw Djha, die weg was van wild, zette zich aan het koken.
Ze nam het Djha een beetje kwalijk dat hij blijkbaar over de middelen beschikte
om zoveel voor een vreemdeling uit te geven, terwijl zij al lange tijd geen
vlees meer had gegeten. Ze verzette zich inwendig tegen deze vorm van ongepaste
liefdadigheid, terwijl het vlees sappig en geurig stond te sudderen. En onder
het bereiden van de maaltijd, begon ze met de puntjes van haar vingers ervan te
proeven. Ten slotte proefde ze er zo vaak van en was het zó lekker, dat er
niets meer over was. Zoals het spreekwoord zegt: “Met de vingertoppen proeven,
ledigt zelfs de Koninklijke schatkist!”
Toen het uur van eten aangebroken was, kwam Djha met zijn
gast thuis. Ze installeerden zich als vorsten in de eetkamer in afwachting van
de schotel die zou worden opgediend. Hoe zou de vrouw van Djha zich uit deze
benarde situatie kunnen redden? Zij had er op dat moment nog geen idee van! Ik
moet erbij vertellen dat de vrouw van Djha als de nood het hoogst was tot
geweldige dingen in staat was. In zulke omstandigheden was zij in staat om
zelfs via het oog van de naald zich ergens uit te redden. Deze keer gaf ze met
een discreet gebaar te kennen aan haar echtgenoot Djha dat hij in de keuken
moest komen. En met haar mooiste glimlach vroeg ze hem dwingend om achter in de
tuin het mes te gaan slijpen op een slijpsteen. Terwijl Djha met dit werkje
bezig was, ging zijn vrouw naar de gast toe, die in alle rust op de bank de
dingen die gingen gebeuren afwachtte. Zij hielp hem uit zijn droom door op
ernstige toon hem toe te fluisteren:
~
Ongelukkige! Waarom ben je
nu juist net hier gekomen?
De ander was verbaasd, en met opengesperde ogen, stamelde
hij:
~
Hoezo? Mijn vriend Djha
heeft me hier uitgenodigd. Het is alweer twintig jaar geleden dat we elkaar
voor het laatst hebben gezien.
~
Mijn arme meneer, heeft
niemand jou verteld dat onze o zo vriendelijke Djha is veranderd?
~
Nee! Hij is nog altijd
precies dezelfde.
~
Helaas! Dat is maar schijn.
Iedereen trapt erin! Weet dat je in groot gevaar bent! Mijn echtgenoot nodigt
vaak mannen uit om hen de ba….. af te snijden. Begrijpt u? Hoe kan ik het nog
duidelijker zeggen? Je weet wel, de twee oren, onderaan. Vraag me niet waarom,
ik begrijp het niet. Het is een ziekte. Kijk maar eens uit het raam. Hij is nu
al bezig zijn mes te slijpen.
De vriend kwam omhoog van de bank en zag warempel Djha
helemaal in beslag genomen door het slijpen van een enorm mes. Verschrikt door
de afmetingen van het mes, schoot hij zijn slippers aan en ging ervandoor dwars
door het veld.
Toen hij de deur hoorde dichtslaan, riep Djha van achteruit
de tuin:
~
Wat is er?
Zijn vrouw stormde naar buiten als een furie. Zij schreeuwde
terwijl zij wild met haar armen gebaarde:
~
Vlug, vlug! Ga hem
achterna! Jouw gast is er met de twee kwartels voor de maaltijd vandoor. Jij
ook altijd, jij nodigt maar uit, wie je maar tegenkomt. En weer heb ik niets te
eten!
Met het mes nog in zijn hand zette Djha de achtervolging in.
~
Hé, kom terug!
De man verschrikt door het idee te worden ontmand, zette er
met dubbele haast de sokken in, toen hij Djha zag met het mes nog steeds in
zijn hand. Djha, buiten adem, drong aan:
~
Kom hier! Ondankbare zak!
Ik wil op z’n minst een van de twee! Eentje voor mijn arme vrouw, die er zó van houdt!
~
Hé Djha! Als jij erin
slaagt mij te pakken te krijgen, laat ik me ze alle twee afsnijden! zei de man
die zich eindelijk buiten gevaar voelde.
Djha, die dacht dat zijn vriend
gek geworden was, liep terug naar huis. Intussen had zijn vrouw discreet de
botjes van de twee kwartels begraven aan de voet van de jasmijnboom.
Let op het verschil in sfeer tussen de ene grap en de andere. Het is duidelijk dat de eerste grap met de tijd is meegegaan: alle brute geweld is eruit verdwenen. Alleen de dreiging met geweld is overgebleven. Toch maken de beide grappen deel uit van dezelfde serie grappen, waarin een mes kan doden en tot leven kan opwekken. In de tweede grap zou je je zo in de Romeinse tijd kunnen wanen, met veel mensen langs de weg, ook struikrovers en dieven: zie toelichting. Alle ingrediënten van het Romeinse theater zijn in de tweede grap terug te vinden. In de serie komt het zich in huiden kleden voor en het middeleeuwse leven zoals je dat nog op schilderijen van Pieter Brueghel de Oude kunt zien.
Verhaal 49: Het mes van mijnheer Djeha dat doodt en uit de dood doet opstaan.
De vier louche individuen, die Djeha tevoren flink te pakken had genomen, waren er meteen op uit gegaan om revanche op hem te nemen. Ze bleven langs de weg ergens slapen. Er was geen tijd te verliezen om bij het huis van Djeha te komen. Die had er al zo’n voorgevoel van dat ze zo vlug ze konden bij hem langs zouden komen.. Daarom wendde hij zich tot zijn moeder en zijn vrouw om hulp. Hij zei hun:
~ Welke streek zullen we met
ze uithalen, mijn zoon? vroeg hem zijn moeder.
~ Wij vullen een geitenblaas
met bloed en die binden we om de hals van mijn vrouw, antwoordde hij. Wanneer
die mensen hier zijn, zal ik haar opdragen iets te doen. Zij wordt daarover
kwaad. Daarop geef ik haar een steek met mijn mes, precies in de geitenblaas
met bloed, en mijn vrouw valt als dood op de grond. Zij zullen zó in shock zijn
door al dat bloed dat met gutsen uit de blaas stroomt, dat ze uitschreeuwen:
“Wat heb je nu weer gedaan, Djeha, god-oh-god nog aan toe!” en zullen alles
vergeten wat ze van plan waren uit wraak te doen.
De volgende dag kwamen
ze bij hem. Zij riepen:
Wie roept mij daar toch zó? vroeg Djeha.
Wij zijn het, je vrienden, zeiden ze.
Dat Gods zegen op jullie moge rusten, antwoordde Djeha.
Kom dan toch naar buiten!
Hé, m’n beste vrienden, waarom komen jullie niet binnen?!
Dat doen we niet.
Ach, kom toch binnen, je krijgt te eten, want God is u welgezind.
Zij gingen naar binnen en zeiden:
~ Maar, wij gaan niet eten!
Natuurlijk wel, u gaat
eten! kaatste Djeha terug onder het dekken van de tafel. Zij gingen eten en
Djeha beval zijn vrouw: “Haal water!” en dat weigerde ze te doen. Daarop zei
hij het haar nog een tweede keer: “Haal water!” En weer weigerde ze te doen wat
hij vroeg. Djeha sprong op haar af, trok zijn mes en stak haar neer. Zij
tuimelde om bedekt met bloed en deed alsof ze dood was.
De vier individuen
begonnen door elkaar heen te roepen:
Dat ook nog, nu heeft hij in
zijn eigen huis zijn vrouw om zeep gebracht. Die moord is gepleegd onzentwege.
Wat staat ons nu te doen?
~ Eet nu maar op wat je is
voorgezet, zei hun Djeha, je hoeft nergens bang voor te zijn. Mijn mes doodt en
wekt de doden ook weer tot leven.
Hij ging naar zijn
vrouw toe, veegde met zijn mes verschillende keren over haar heen, terwijl hij steeds
weer zei: “Het mes van Djeha doodt en doet leven.” In een wip stond zijn vrouw
van de grond op en zei tegen haar man:
~ Foei, hoe kon jij mij
doden!
~ Ik zal je doden en weer
tot leven wekken, net naar het mij uitkomt, om je van je kwade humeur af te
helpen, zei Djeha.
De vier individuen
waren stomverbaasd.
Mijnheer Djeha, verkoop
ons dat mes, toe…
Ik verkoop jullie dat mes
niet, ik ben toch zeker niet op mijn achterhoofd gevallen! zei hij.
Mijn beste, verkoop het
ons toch. Onze vrouwen maken ons het leven zuur. Zo kan hij die door het humeur
van zijn vrouw chagrijnig wordt, haar neersteken om haar slechte karakter te corrigeren.
Daarna zal hij haar weer doen leven met hetzelfde het mes.
Neem maar mee, zei Djeha,
ik verkoop het jullie!
Hoeveel zullen we u ervoor
geven?
Jullie weten hoe het werkt,
antwoordde Djeha.
Zij gaven hem 100 douros (ongeveer 1000 euro!) en gingen naar huis terug. Toen ze in hun dorp aankwamen, gaven ze het mes aan één van hen mee. Hij nam het mee naar huis. ’s Avonds riep hij zijn vrouw en beval haar iets te doen. Zij gehoorzaamde niet! Hij wierp zich op haar en doodde haar. Hij ging naar haar toe en zei: “Het mes van Djeha doodt en doet leven”. Maar zijn vrouw kwam niet in beweging. Hij sleepte haar naar buiten en begroef haar in alle stilte. De volgende dag, nam een van de anderen het mes mee naar huis zonder dat hij ervoor werd gewaarschuwd dat het mes niet voldeed. Hij pakte het aan en vertrok naar huis. Thuis aangekomen, zei hij zijn vrouw: “Breng me water!” Zij gehoorzaamde niet. Hij stak toe net als de eerste man had gedaan. Ook zijn vrouw kwam niet weer tot leven. Ook hij sleepte haar naar buiten en begroef haar. De volgende dag was het derde louche individu aan de beurt. De tweede had hem weer niet ingelicht over het mes. Hij gaf een bevel aan zijn vrouw. Toen ook die hem niet gehoorzaamde, kwam hij overeind en doodde haar. Zij gaf geen krimp meer dan de andere twee vrouwen. Hij sleepte zijn vrouw het huis uit en begroef haar. De volgende dag kwam de vierde het mes halen. Maar zijn vriend bracht ook hem van niets op de hoogte. Hij nam het mes mee en vertrok naar huis. Thuis aangekomen, zei hij tegen zijn vrouw: “Maak ons te eten!” “Wacht even, " antwoordde zij, “ik heb op het moment nog iets anders te doen.” Hij stond op, stak toe en doodde haar. Evenmin als de drie anderen kwam zij weer in beweging. Hij sleepte haar het huis uit en begroef haar. Hij ging meteen naar zijn vrienden. Toen hij ze eenmaal bij elkaar had, zei hij hun:
~ Hoe komt het dat mijn
vrouw dood is? Dat zij geen teken van leven meer geeft? Dat ze niet beweegt? En
hoe staat het ervoor met jullie vrouwen?
~ Zij zijn allemaal dood!
~ Vooruit, naar Djeha, erop
af! Dit keer zullen we z’n hoofd eten, z’n kop gaat eraf! Want hij is te ver
gegaan. Wat onze vrouwen betreft: híj heeft ze vermoord. Waar wachten we op?
Ons rest niets meer dan erop af te gaan. En als God het wil, dan staat hem de
dood te wachten. Dan kan hij ons niet meer voor de gek houden. Dit was de
laatste keer!”
zondag 14 februari 2021
De man die verwisseld werd (Perzisch)
Een man vroeg in een molen om onderdak voor de nacht. Hij zei tegen de molenaar: “Wek me morgen in alle vroegte.” Toen hij in slaap was gevallen, trok de molenaar de muts van het hoofd van de man en zette hem in plaats daarvan zijn eigen muts op. Bij het ochtendkrieken ontwaakte de vreemdeling en vertrok. Toen hij een poosje had gelopen en het helemaal licht was geworden, kwam hij bij een beek. Hij zag zijn spiegelbeeld in het water, maar toen hij ontdekte dat hij de muts van de molenaar op zijn hoofd had, dacht hij bij zichzelf: “Ik had toch gevraagd of hij mij wilde wekken, maar nu heeft die domoor zichzelf gewekt.” En met die gedachte maakte hij rechtsomkeert en schold de molenaar de huid vol: “Waarom heb je me niet gewekt zoals ik had gezegd?”
Commentaar:
In de Inleiding van mijn website, getiteld Grappen van
Vroeger, na de presentatie van de verschillende hoofdpersonen, merk ik op: “Het
hoofddeksel benadrukt het belang van het hoofd, maar ook dat je het denken niet
moet overschatten.” Het hoofddeksel was een belangrijke aanwijzing tot welke
stand en klasse iemand behoorde. Het hoofddeksel van de trickster wijkt af van
alle bestaande mutsen, hoeden en petten, mijters en kronen, doordat het
vormeloos is. Het is iets ondefinieerbaars op het hoofd, dat aangaf dat de
trickster tot geen stand behoorde en er niet alleen buiten, maar zelfs er boven
stond zoals een nar vroeger aan het hof van de koning. Waarschijnlijk is die
verfomfaaide muts daar ook een relikwie van. Ik weet niet of de molenaar
vroeger een muts droeg, maar ik weet wel dat om zakken meel te sjouwen men de
gewoonte had een lege meelzak zo te vouwen dat je je hoofd in één hoek van de
zak kon steken om te voorkomen dat je onherkenbaar onder het meel kwam te
zitten. Hij droeg de meelzak als een soort hoodie.
Nu gaat het er hier niet om dat de man onherkenbaar is, maar
dat hij zich verwisselt met de identiteit van de molenaar. Er bestaat een hele categorie sprookjes, fabels en parabels met als onderwerp dat het ene
(goede) kind geruild wordt met een ander (slecht) kind. Het bekendste voorbeeld
hiervan is het verhaal van Repelsteeltje.
In de psychologie houden ze het erop dat het verhaal wijst op de ervaring van
de moeder bij de geboorte van het kind. Eerst kan ze zich geen mooier kind dan
het hare voorstellen, wat later kan omslaan in een post-traumatische depressie,
waarbij het het lelijkste kind wordt ter wereld. Deze ervaring is heel oud, en wordt in
Marokko in verband gebracht met Demonen, die het ene kind voor het andere
verwisselen (Dr-esse Legey: Essai de Folklore marocain, Librairie orientaliste
Paul Geuther, Paris, 1926, pag 106,
l’enfant mebeddel).
Op mijn vorige blog vertelde ik dat Chaucer dit Perzische
verhaal als bron had voor het vertellen van zijn verhaal van de Baljuw.
De Roomse kerk zou dit volksverhaal vertaald hebben naar christelijke normen.
Wat duidelijk is, is dat Chaucer met opzet de Zeven Hoofdzonden als schema voor
het vertellen van het verhaal erin heeft aangebracht. De klassieke strak
logische opbouw, is uit het verhaal van Chaucer verdwenen en ervoor in de
plaats is het schema van de Zeven Hoofdzonden gekomen.
Blijft de vraag, waarom heeft de kerk zich nu juist over dit
verhaal ontfermd? Waarschijnlijk komt dit, omdat men in de doop een manier
zag, waardoor de ene slechte identiteit, kon worden vervangen door een goede
identiteit. Of dit ook al de achtergrond is van het Perzische verhaal, kan ik
niet vaststellen. Wél is zeker dat de molen als eindpunt van de graanoogst een
christelijk motief is. In bijbel komen verschillende parabels voor, waarin de
graanoogst een rol speelt: bijv. graan
op een rotsbodem, tussen de distels etc. In mijn stuk over de Ezel haal ik aan dat de apostels “Oogsters” (Matteus 9: 38) werden genoemd. Als
eindpunt van dit proces staat de molen voor “de wereld bestuurd door Christus”,
waarbij je nogal oneerbiedig kunt concluderen dat de molenaar Christus is en de
wereld een (water-) molen. Aangezien de molenaar ook nog bekend staat om
twijfelachtiger eigenschappen, -- zoals, dat hij met alle vrouwen in de buurt
seks zou hebben-- is de vergelijking een beetje pikant. Maar bij Chaucer bekend
blijkbaar.
dinsdag 9 februari 2021
Canterbury Tales: het verhaal van de baljuw (de chef).
Voor commentaar: klik hier!
“At Trumpington,
not far from Cambridge town,
A bridge goes over where the brook runs down,
And by that brook there stands a mill as well.
And it’s God’s truth that I am going to tell.”
Voor de vertaling, klik: (1)
Alles speelt zich af op en rond een watermolen. De eigenaar,
de molenaar, neemt het niet zo nauw met de eerlijkheid. Hij weet altijd wel een
extra hoeveelheid graan aan zijn klanten te ontfutselen. Het is een nogal
stevig gebouwde man met een kale kop. Hij is getrouwd met de dochter van de
lokale predikant. Een mooie vrouw, die weet dat ze mooi is, een gedegen
opleiding heeft genoten, en een vader heeft met enige landerijen. Chaucer zegt
het zó:
“For Holy Church’s goods should be expended
On Holy Church’s blood, so well
descended,
And holy blood should have what’s
proper to it
Though Holy Church should be devoured
to do it.”
Voor de vertaling, klik: (2)
Een molenaar die zijn eigen belang kent, is in Chaucer’s
dagen geen onbemiddeld man. Vandaar dat hij met de dochter van een ander rijk
man trouwt.
Een klooster in de buurt brengt altijd zijn graan bij deze
molenaar. Maar op een dag is de monnik die het graan naar de molenaar brengt,
zo ziek dat hij dit niet kan doen. In de plaats van hem gaan twee seminaristen
(clerks) het graan bij de molenaar bezorgen. Ze beloven de abt dat ze het graan
en het meel niet zullen laten stelen. Daarom is de ene, John, boven bij de
schacht gaan staan waarin het graan wordt gedaan, en de andere, Alan, gaat
beneden staan bij de koker waaruit het meel komt. Zo kan het hun niet ontgaan,
wanneer de molenaar probeert graan of meel te gappen.
Ze hebben buiten de waard gerekend! Want de paarden waarmee ze gekomen zijn en het graan is gebracht, staan op het erf van de molen vastgebonden,
buiten het zicht van de jongens. De molenaar ziet zijn kans schoon: hij maakt
het paarden los, waarop de paarden meteen de benen nemen de natuur in, naar het grasveld, waar nog andere
wilde paarden grazen. Als het graan gemalen is en de jongens met het meel naar
huis willen gaan, ontdekken ze dat hun paarden ervandoor zijn. Met veel moeite
weten ze de paarden weer te pakken te krijgen. Maar het is ondertussen laat geworden
en donker. Ze vragen de molenaar of ze bij hem kunnen blijven slapen. Dat kan,
maar ze slapen met z’n allen in één ruimte, want over meer kamers beschikt hij
niet. De jongens laten tegen betaling bier en eten komen, want ze hebben
honger. Alles wordt keurig gedeeld met de hebberige molenaar, zijn vrouw, en de
jonge dochter. De baby kan nog niet delen in het feestmaal dat volgt, maar laat
af en toe wel horen dat het gevoed wenst te worden, want het is een mollig
welvarend ventje, dat altijd vlakbij de moeder is. “They supped and talked and had fine carousse
And drank a lot of ale, the very best.
Midnight or thereabout they went to
rest.
Properly pasted was this miller’s
head,
Pale-drunk he was, he’d passed the stage of red;
Hiccupping through his nose he talked and trolled
as if he’d asthma or a heavy cold.
To bed he goes, his wife and he together;
She was as jolly as a jay in feather,
having well wet her whisle from the ladle.
And by her bed she planted down the cradle
To rock the baby or to give it sup.”
Voor de vertaling, klik: (3)
Een klooster in de buurt brengt altijd zijn graan bij deze molenaar. Maar op een dag is de monnik die het graan naar de molenaar brengt, zo ziek dat hij dit niet kan doen. In de plaats van hem gaan twee seminaristen (clerks) het graan bij de molenaar bezorgen. Ze beloven de abt dat ze het graan en het meel niet zullen laten stelen. Daarom is de ene, John, boven bij de schacht gaan staan waarin het graan wordt gedaan, en de andere, Alan, gaat beneden staan bij de koker waaruit het meel komt. Zo kan het hun niet ontgaan, wanneer de molenaar probeert graan of meel te gappen.
Ze gaan slapen, maar
door het gesnurk van het echtpaar kunnen de jongens, John en Alan, niet slapen: “He snorted like a cart-horse in his sleep
And vented other noises, loud and deep
His wife joined in the chorus hot and strong:
Two furlongs off you might have heard their song.
The wench was snoring too, for company…….
But never ye mind,
all shall be for the best;
I tell ye John, as sure as I’m a man
I’m going to have that wench there, if I can!
The law grants easement when things gan amiss,
For, John, there is a law that gans like this:
If in any point a person be aggrieved,
Then in another he shall be relieved.”
Voor de vertaling, klik: (4)
En zo komt het dat, zelfs niet tegen de zin van het meisje,
Alan bij haar in bed terecht komt. Maar hoe nu met John? “For God helps those that help theirsels, they
say.
He rises, steals towards the cradle, lifts it,
And stepping softly back again, he shifts it
And lays it by his bed upon the floor.
The miller’s wife
soon after ceased to snore,
Began to wake, rose up, and left the room,
And coming back she groped about in gloom,
Missing the cradle John had snatched away.
Lord, Lord, she said, I nearly went astray
And got into the student’s bed…How dreadful!
There would hacve been foul doings. What a bed-ful!
At last she gropes
so where the cradle stands,
And so by fumbling upwards with her hands
She found the bed and thinking nough but good,
Since she was certain where the cradle stood,
Yet knew not where she was, for it was dark,
She well and fairly crept in with th clerk,
Then lay quite stil land tried to go to sleep.
John waited for a while, then gave a leap
And thrust himself upon the worthy wife.
It was the merriest fit fit in all her life,
For John went deep and thrust away like mad.
It was a jolly life for either lad
Till the third morning cock began to sing.”
Voor de vertaling, klik: (5)
Tegen de ochtend wil Alan naar zijn bed teruggaan waar hij samen
met John naar bed was gegaan. Maar stoot daarbij op de wieg. Hij denkt dat hij
zich heeft vergist en gaat naar het bed waarin de molenaar slaapt. Omdat hij
denkt dat het John is, pakt hij hem beet in de nek en schudt hem eens stevig
heen en weer om hem te wekken. Hij wil graag zijn nachtelijke avonturen aan
zijn vriend John vertellen. De molenaar wordt wakker en treft Alan bij zich in
bed aan. Kwaad beginnen ze te vechten en, als de molenaar neervalt, omdat hij
ergens over is gestruikeld, valt hij neer op zijn vrouw in de armen van
John. De vrouw “ontdekt” wat haar is overkomen, en wil de vechtenden scheiden.
Omdat zij beter dan de anderen de weg weet in het duister van de kamer, weet ze
een stok uit een hoek te pakken te krijgen. En nu is het zaak om de juiste man
neer te halen: “And by a little shaft of shimmering light
That shone in through a hole – the moon was bright--
Although th room was almost black as pitch
She saw them fight, not knowing which was which;
But there was something white that caught her eye
On seeing which she peered and gave a cry,
Thinking it was the night-cap of the clerk.
Raising her stick, she crept up in the
dark
And hoping to hit Alan, it was her fate
To smite the miller on his shining pate,
And down he went, shouting, Oh God, I’m dying!”
Voor de vertaling, klik: (6)
Tegen de ochtend wil Alan naar zijn bed teruggaan waar hij samen met John naar bed was gegaan. Maar stoot daarbij op de wieg. Hij denkt dat hij zich heeft vergist en gaat naar het bed waarin de molenaar slaapt. Omdat hij denkt dat het John is, pakt hij hem beet in de nek en schudt hem eens stevig heen en weer om hem te wekken. Hij wil graag zijn nachtelijke avonturen aan zijn vriend John vertellen. De molenaar wordt wakker en treft Alan bij zich in bed aan. Kwaad beginnen ze te vechten en, als de molenaar neervalt, omdat hij ergens over is gestruikeld, valt hij neer op zijn vrouw in de armen van John. De vrouw “ontdekt” wat haar is overkomen, en wil de vechtenden scheiden. Omdat zij beter dan de anderen de weg weet in het duister van de kamer, weet ze een stok uit een hoek te pakken te krijgen. En nu is het zaak om de juiste man neer te halen: