zondag 24 december 2017
maandag 18 december 2017
De molenaar, zijn zoon en de ezel.
Klik hier voor de originele tekst.
Een molenaar en zijn zoon waren met
hun ezel onderweg naar de markt om de ezel te verkopen. Daarom wilden ze hem
zoveel mogelijk sparen om een goede prijs te bedingen. Op hun weg kwamen ze een
groep meisjes tegen. “Kijk toch eens,” zei één van hen, ”heb je ooit zulke
dwazen gezien? Zij sjokken moeizaam te voet voort, terwijl ze op een ezel
zouden kunnen zitten." Toen de oude man dit hoorde, vroeg hij zijn zoon om op de
ezel plaats te nemen, en bleef er zelf fluitend naast lopen.
Even later kruiste een groep oude
mannen in een ernstig debat verwikkeld hun pad.
“Kijk,” zei een van hen, “dit bewijst precies wat ik bedoel: wat voor respect bestaat er tegenwoordig nog van de jeugd tegenover de oude van dagen. Zie je die leeghoofdige puber op de ezel, terwijl zijn oude vader ernaast loopt? Kom eraf, nietsnut! En laat de vermoeide leden van de oude man wat uitrusten.” Daarop liet de vader zijn zoon afstijgen en ging zelf op de ezel zitten. Ze waren zo nog niet ver gevorderd, toen ze een gezelschap vrouwen met kinderen tegenkwamen. “Waarom zit jij op de ezel? Jij ouwe, luie zak!” schreeuwden verschillende vrouwen als uit een mond. “Hoe kun je het maken zelf op de ezel te zitten, terwijl te voet naast de ezel dat arme kleine kereltje je nauwelijks kan bijhouden.” De goedaardige molenaar zette meteen zijn zoon achter zich op de ezel.
“Kijk,” zei een van hen, “dit bewijst precies wat ik bedoel: wat voor respect bestaat er tegenwoordig nog van de jeugd tegenover de oude van dagen. Zie je die leeghoofdige puber op de ezel, terwijl zijn oude vader ernaast loopt? Kom eraf, nietsnut! En laat de vermoeide leden van de oude man wat uitrusten.” Daarop liet de vader zijn zoon afstijgen en ging zelf op de ezel zitten. Ze waren zo nog niet ver gevorderd, toen ze een gezelschap vrouwen met kinderen tegenkwamen. “Waarom zit jij op de ezel? Jij ouwe, luie zak!” schreeuwden verschillende vrouwen als uit een mond. “Hoe kun je het maken zelf op de ezel te zitten, terwijl te voet naast de ezel dat arme kleine kereltje je nauwelijks kan bijhouden.” De goedaardige molenaar zette meteen zijn zoon achter zich op de ezel.
Toen ze de stad bijna hadden bereikt: “Vertel me eens, beste vriend,” zei een tegemoetkomende stedeling, “is dat jouw
ezel?” “Ja,” zei de oude man. “Nou, dat zou je toch niet zo vlug hebben
gedacht, gezien de manier waarop jullie hem beladen. Jullie, twee sterke mannen
zijn beter in staat om de ezel te dragen dan de ezel jullie!” “Alles wat u
wenst,” zei de oude man. Dus bonden ze de poten van de ezel aan elkaar, nadat ze afgestegen waren. Ze deden een paal tussen de poten van de ezel door en
slaagden er zo in om hem op hun schouders een brug over te dragen.
Massa’s mensen kwamen naar buiten
rennen bij het zien van dit tweetal met tussen hen in de bungelende en balkende
ezel. Ze lachten hen uit! Totdat de ezel er genoeg van had – de ezel kon niet
tegen de lachende mensen en tegen de situatie waarin ie zich bevond --, zich uit de touwen rond de poten los wrikte,
van de paal af viel en in de rivier terecht kwam. Daarop vond de oude man dat
hij er het beste aandeed om met zijn zoon huiswaarts te keren – hij was ervan
overtuigd dat door te proberen iedereen het naar zijn zin te maken, hij er
alleen in geslaagd was niemand het naar z’n zin te maken, en dat zijn handel erbij
ingeschoten was.
Een verhaal dat ik al
eerder op dit blog heb gepubliceerd met als hoofdpersoon Jeha “ Instemmen met onbegrijpelijke gedragsvoorschriften” geheten en vertaald uit het Arabisch, blijkt terug te gaan op deze Aesopus versie. Toen
ik dit verhaal vertaalde, wist ik dat nog niet. Als je bij Phaedrus zoekt, dan
blijkt dit verhaal bij hem niet voor te komen.
De Franse schrijver uit de 17-e eeuw La Fontaine,
die zegt zich op Aesopus te baseren, heeft het weer onder de aandacht van een
groot lezerspubliek gebracht. De
Arabische versie wijkt teveel van de versie van La Fontaine af om te
veronderstellen dat de Arabische versie een vertaling is uit het Frans. Ik denk dat de Arabische
versie een eigen authentieke bron heeft. Aan de Franse versie lijkt eerder
een Latijnse dan een Griekse bron ten grondslag te liggen, omdat er enige
Latijnse woordjes in voorkomen. (Maar veel wil dit niet zeggen). Ook lijkt erin
een verwijzing naar Nasreddin of Jeha voor te komen, omdat er sprake is van een
“Nicolas au rebours” (vertaling:
Nicolas achterstevoren) op een ezel, zoals Nasreddin en Jeha graag worden
afgebeeld. Nu we pas het sinterklaasfeest hebben gevierd, krijg ik zelf de
neiging te beweren dat Nicolas, Nasreddin en Jeha blijkbaar enige
overeenkomsten hebben. (Maar ook dat wil maar heel weinig zeggen). Maar als je het plaatje hiernaast dat de Franse
versie vergezelt, bekijkt, krijg je toch echt de indruk, dat het verhaal in het
Midden Oosten of het Marokkaanse Westen wordt gesitueerd.
In de
Marokkaanse versie hadden we al geconcludeerd dat de ezel waarschijnlijk de
vertaling is voor (schilders-)ezel of bureau van het woord voor ezel in het
Spaans “burro (mnl) en burra (vrl)” dat teruggaat op het hettitisch.
Duidelijk is in ieder geval dat het verhaal gaat over een verschil van mening
over na te leven regels. In mijn vertaling uit het Engels, valt de ezel in de
rivier. Op een eerder blog heb ik uitgelegd, dat dit waarschijnlijk een straf
is door een machtig man uitgesproken over “misdadig” gedrag.
In dit geval is het de straf van een tolerant vorst, want hij laat hem
ongeboeid in de rivier werpen.
In de
Franse versie wordt het advies gegeven dat je niet naar anderen moet luisteren,
maar zelf je mening moet bepalen, wil je niet gek worden. In de Marokkaanse
versie worden de vader en zoon die de ezel tussen zich in dragen, in een
gekkenhuis opgesloten, omdat men denkt dat ze door een demon worden
bezeten. In de Engelse versie, de meest
milde variant, raken ze alleen maar hun ezel kwijt. Alle versies blijven
dicht bij de oorspronkelijke strekking. Alleen de conclusie lijkt zich aan te passen aan de aard van het volk, waaraan het wordt voorgelegd. Nog steeds geldt dat een van de meest
merkwaardige kenmerken van het Aesopus verhaal is dat het zijn vorm en functie
in veel opzichten door de eeuwen heen en in heel verschillende wereldstreken
heeft behouden.
maandag 11 december 2017
Blind!
Klik hier voor de originele tekst.
Blind!
“In een openlucht zwembad:
een straatzangeres, ze is blind,
springt in het water, onbezorgd als een kind.”
(Eigen vertaling uit het Engels: Japanese Humor, Dr. R.H. Blyth, 1957, Toppan printing Co, Tokyo)
een straatzangeres, ze is blind,
springt in het water, onbezorgd als een kind.”
(Eigen vertaling uit het Engels: Japanese Humor, Dr. R.H. Blyth, 1957, Toppan printing Co, Tokyo)
De toelichting, die de heer Blyth hierbij geeft, was voor
mij reden om deze grap op te nemen in de Aesopus-reeks. Hij zegt namelijk dat
de grap hem aan Aesopus doet denken. Ik heb overal gezocht, maar geen
overeenkomstig Aesopus verhaal gevonden. Wel appelleert de grap aan het verre
Griekse verleden, en aan grappen van Nasreddin en Tijl Uilenspiegel. De grap
met Tijl in de hoofdrol zal ik hieronder dan ook vertellen. Maar eerst een
mogelijke Aesopus versie hiervan:
De oppergod heeft ons twee zakken toevertrouwd
een rugzak is met eigen fouten volgestouwd,die van een ander worden op de borst gesjouwd.
Zo komt het dat we blind zijn voor een eigen fout
en dat een ander om zijn fout wordt afgesnauwd.
Dit is naar mijn idee de meest overeenkomstige versie van Aesopus met de Japanse “senryü” (een bepaalde versvorm). De Aesopus versie lijkt op het Japanse gedicht, maar is tegelijk ook heel anders. De Japanse versie is het omgekeerde van de Aesopus-versie. Wij zien volgens het vers van Aesopus,
in de Latijnse vertaling van Phaedrus, alleen de fouten van anderen en van ons zelf niet. In de Japanse versie ziet het meisje haar eigen beperking niet, die de anderen met veel plezier wél zien. Het blinde meisje in het zwembad denkt dat de andere mensen ook blind zijn en daarom ook haar naaktheid niet kunnen zien. Een oosterse positieve grap ten opzichte van een negatieve westerse moraliteit.
Net als de katholieke kerk allerlei heiligenverhalen en de
lijdensweg van Christus in de vorm van een soort stripverhaal illustreerden,
deden de Japanners dat ook met allerlei anekdotes. Onderstaande afbeelding is
naar mijn idee een tekening naar aanleiding van een Tijl Uilenspiegel verhaal:
Het verhaal van “de twaalf Blinden.”
’t Is soms heel raar in de wereld.
Je komt zoo voor die gekke dingen te staan waarvan je je
zelf afvraagt, waak ik nu of droom
ik? En dan zie je toch met je eigen ogen dat je niet droomt, maar waakt
terwijl je toch aan je zelf twijfelt. Hebt u dat nog nooit mee gemaakt?
Ik wel. Moet U hooren.
Ik zat dan op een mooien dag voor
een herberg wat uit te rusten toen er langs mij heen
twaalf blinden wandelden. Hoe komen
die daar? en hoe komen ze precies langs den
zelfden weg? Ik ben het nooit te weten
gekomen. Men vertelde mij, dat zij een rijk man waren wezen begraven. Best
mogelijk, maar als je nou toch steken-blind bent, dan kom
je toch maar zoo van zelf niet op
het kerkhof.
De meeste menschen komen wel van
zelf op het kerkhof maar die twaalf blinden moesten
toch een geleider hebben. Hoe 't zat
-- ik zeg nogmaals—ik weet het niet.
Ze hadden geen geleider en ze liepen
allemaal denzelfden weg. Wat moet je daar nu van
zeggen? Niet gelooven? Maar saprestie
: ik zag het toch met mijn eigen ogen. 't Was doodeenvoudig:
't was zoo. U gelooft het dus nu ook?
Goed, dan zal ik verder vertellen van
die twaalf blinden. Toen ik die menschen daar zag loopen, kreeg ik groot
medelijden met hen. Ik ging naar ze toe.
— Beste menschen, zei ik. Zijn
jullie moe van de reis?
— Heel moe, heerschap, antwoordden
zij.
— En hebben jullie dorst?
— Veel dorst, heerschap.
— En honger?
— Geweldigen honger.
— Nou kijk eens hier, ik ben graaf
van Gevelsteen tot Stoepie-op.
De menschen bogen diep en namen hun
hoed af.
— Hou je gedekt, zei ik, anders vat
je kou. Hier zijn twaalf gulden, ga nu maar in 't
café allemaal wat gebruiken.
— Dank je wel, heerschap, zeiden ze
tegelijk en ze stapten naar het café.
Ieder dacht dat zijn buurman die
twaalf gulden ontvangen had; ik schijn dat echter vergeten te hebben te geven; hoe het zij
— (het verhaal is wonderlijk) -- toen ze allen flink ge-
dronken en gegeten hadden, keken ze
elkaar aan op hun manier en vroegen: Betaal nou. Ieder
vroeg dat aan den ander en geen van
de twaalf had de twaalf gulden ontvangen. Er ontstond een geweldig spektakel. De
eene blinde vertrouwde den andere niet.
— Jij hebt ze gekregen, riep de
oudste.
— Neen jij, riep zijn buurman.
— 1k? vroeg deze. Ik dacht dat hij
ze kreeg die naast me stond. De waard begon er danig
over op te spelen. Maar daar lieten
de blinden het niet bij zitten. Ze begonnen er op los te slaan en zonder te
zien waar ze sloegen, gaven ze elkaar en den waard leelijke opstoppers die
nogal aan kwamen!
Ook de waard kreeg klappen. Maar te
dicht bij het buffet werd de waard bang voor al het glaswerk en riep.
— Wacht! weest stil. Daar is de graaf die je het geld gegeven heeft. Hij zal zeggen wie hij het geld ter hand stelde. Dat was een oplossing!
— Wacht! weest stil. Daar is de graaf die je het geld gegeven heeft. Hij zal zeggen wie hij het geld ter hand stelde. Dat was een oplossing!
— Ja, ja, riep de blinden. En die
ons heeft bedrogen, slaan we dood.
— Ja, dat is goed! riepen al de
blinden.
— Heer Graaf, sprak de waard, zie,
deze menschen zeggen dat gij ze twaalf gulden hebt
gegeven om te verteren en nu heeft
geen van hen het geld ontvangen. De een zegt dat de
ander het heeft, en de ander beweert
dat hij niets kreeg maar dat de één het ontving.
Aan wie van hen hebt gij het geld gegeven?
— Edele waard, gij zijt wijs als
Salomo, doch ik doe wel en zie niet om. Ik weet niet aan wie ik dat geld ter
hand stelde. Want de rechterhand mag niet weten wat de linker doet.
— Edele Graaf, zei de waard, het is
heel edel van U zoo wel te doen maar op het oogenblik toch wel een beetje
lastig. Zij willen mij niet betalen en ze hebben alles stuk geslagen. Zij zijn
nu twintig gulden aan mij schuldig. Wat moet ik doen?
— Edele waard, wees zoo edel als ik
en schenk het hen kwijt.
— Om den blikslager niet. Ik zet ze
in de gevangenis.
— De arme stakkers. Zoudt gij dat
wel doen?
— Zult gij voor hen betalen heer
Graaf?
— Ik? Mijn beste man, hoe gaarne ik
het zou doen, al mijn weldadigheid heeft mij op dit oogenblik met een leege
zak gelaten. ik gaf al mijn munt al weg en heb geen stuiver voor mij zelf behouden.
Doch, ik ben de Graaf en ik zal wel iemand vinden in het dorp die borg voor mij
wil staan.
— Dus.... zei de waard verheugd. Gij
zult alles betalen?
— Laat de blinden maar gaan.
— Met uw welnemen, zei de edele
waard, maar weg is weg, en ik wou wel graag eerst wat meer zekerheid hebben. In
uw woord heer Graaf heb ik vol vertrouwen, doch in uw leege zak niet zoo zeer.
— Gij hebt gelijk, waard. De menschen
zijn slecht. Ik zal het u niet kwalijk nemen. Weet je wat: stel je vertrouwen
in den pastoor?
— In den pastoor? Wie zou in deze
geen vertrouwen stellen, heer Graaf.
— Goed, dan zal hij borg voor mij
staan.
De Graaf ging tot de blinden.
,,Brave lieden, zeide hij, weest niet meer twistende onder elkander. Alles zal
geregeld worden. Dan kunt gij binnen weinige ogenblikken uw weg vervolgen. Er
is groot onrecht door een uwer geschied. Het is heel slecht dat één uwer het
geld, te uwer beschikking gesteld, niet afdragen wil. Doch, daarover zal de
straf wel komen. Ik zal er mij niet druk over maken.”
Dit verhaal
komt ook voor met als hoofdpersoon Nasreddin, zoals gezegd in het navertellen
van zijn legende. Deze
teksten hebben ongetwijfeld een heel erg sociale inslag, maar achter de tekst
verbergt zich in feite het Oedipus verhaal. Het Oedipus verhaal -- het door
Freud uitgebuite en uitgebate verhaal -- vertelt in feite wat Aesopus al in
zijn vers over de twee zakken vertelde. Je ziet de mankementen van de ander,
maar de jouwe niet. In freudiaanse individualistische termen: we kennen bewuste (zichtbaar op de borst) en onbewuste (onzichtbaar op de rug) zielenroerselen. In een Engelse versie van het Aesopus verhaal heten de zakken
“wallets” .
Dit suggereert onomstotelijk dat waarvoor men blind is, vaak de rijkdom van de
ander is. In het Tijl Uilenspiegel verhaal wordt daarmee een loopje genomen. Dit krijgt
natuurlijk geleidelijk aan de naam van de vierde hoofdzonde: Invidia. En
net als in de vierde hoofdzonde blindheid (in-vidia) een grote rol speelt, doet
het dat in het Aesopus verhaal en in de Japanse “senryü”. Niet alleen het sensuele karakter vinden we in het Japanse vers
terug, omdat de straatzangeres denkt dat de anderen haar naaktheid niet zien,
maar ook de hebberigheid. Want ook in Japan, zetten zangers een hoedje op het
trottoir om er geld in te mogen ontvangen.
dinsdag 5 december 2017
قالها ألسبع: بني أدم كوله يابس لا تفزكه
(qoelha s:ba-a: bnie adm koeloe jèbs la tfzkoe) : Zei de leeuw: mensen moet je droog eten, niet nat.