dinsdag 25 februari 2025

Plautus: Ezelskomedie (1)

 Plautus: De ezelskomedie (samenvatting in 4 delen)

vertaling: Jacob Hemelrijk

Dramatis Personae:
Argyrippus (1)
, Diabolus (2), Demaenetus(3), Philenium (4), en Leonida-s (5).

 

Deel 1: Geldgebrek.

Beginsituatie.


We hebben het over twee rivalen, die allebei een meisje, P(hilenium), voor een jaar willen bezitten! A(rgyrippus) is verliefd op haar; dat is minder duidelijk van zijn rivaal D(iabolus). D. is zo rijk dat hij meteen over 2000 drachmen kan beschikken om beslag op haar te leggen. A. heeft zich al met haar een tijdlang uitgeleefd, en zit aan de grond, berooid. De vader van A. , D(emaenetus), wil dat zijn zoon gelukkig wordt en helpt hem aan het geld, op voorwaarde dat hij de eerste nacht met het meisje mag doorbrengen (ius noctis primae).

Om de beginsituatie te schetsen moet ik er verschillende scènes bij halen uit allerlei bedrijven in het toneelstuk. Dit is een gevolg van improvisaties, die toneelspelers zich konden permitteren. Dit is meteen ook de reden van de populariteit van Plautus (251-184vChr).

Scène 1: Hoe aan geld te komen? (6)


Demaenetus
: Ik weet toch zeker, dat mijn zoon verliefd is op dat snolletje van hiernaast, Philenium. Is dat de waarheid, Libanus?

Libanus (slaaf): U stapt er recht op af; t’is waar. Maar oh, een zware ziekte heeft hem aangetast.

Dem: Een ziekte? Welke?

Lib: Hij kan zijn woord niet dekken door de daad.

Dem: Ben jij mijn zoon behulpzaam bij zijn minnerij?

Lib: Dat ben ik inderdaad. En ook mijn maat Leonidas.

Dem: Daar doe je goed aan, man; en je verdient zijn dank. Maar Libanus, mijn vrouw! Weet jij niet hoe die is?

Lib: U voelt dat ’t eerst per slot; maar wij komen ook aan bod.

Dem: ‘k Beken, dat ze heel lastig en onaangenaam is.

Lib: ‘k Geloof u al bij voorbaat, voordat u het zegt.

Demaenetus: Als alle vaders, Libanus, maar deden wat ik zei, dan lieten zij hun kinderen toch veel meer vrij en hadden aan hun zoon een vriend en kameraad. Wat mij betreft, ik stuur het daar bewust op aan; want ik zie me graag bemind door wie me ’t naaste staat. Ik spiegel me aan mijn vader, die om mijnentwil vermomd als schipper met bedrog en list een koppelaar een meisje afnam, waarvan hij wist, dat ik, zijn zoon, er stapelgek op was. Hij schaamde zich niet op die leeftijd nog bedrog te plegen voor zijn zoon en door welwillendheid zich te verzekeren van zijn zoons genegenheid. Dat voorbeeld van mijn vader volg ik graag. Want Argyrippus heeft me juist gevraagd vandaag of ‘k hem voor zijn maîtresse kan helpen aan wat geld; en ik zou niet willen, dat hij wordt teleurgesteld. Ik ga om het te krijgen graag voor hem op stap. Zijn moeder daarentegen houdt hem kort en krap, zoals anders vaders doen. Van die traditie stap ik af; omdat mijn zoon mij zijn vertrouwen waardig keurt, verdient hij mijn respect toch zeker op zijn beurt. Nu hij zich wendt tot mij, zoals het een goed zoon past, wens ik, dat ’t geld hem voor zijn liefje wordt verschaft.

Libanus: Uw wens is ijdele wens, als ik het zeggen mag: uw vrouw heeft met haar bruidsschat Saurea meegebracht, de knecht die meer gezag dan u heeft en meer macht.


Dem
: (zuchtend) Jaja, ik kreeg het geld en ik verkocht mijn macht. Nu zal ik je in ’t kort vertellen wat ik van jou verwacht. Tweeduizend drachmen heeft hij nodig en op slag. Zorg dat hij die in handen krijgt.

Lib: Maar waar vandaan?

Dem: Je gapt ze maar van mij.

Lib: Dat is een reuze bak: ik mag van u een naakte man uitkleden! Ze van u gappen, die is goed! Vliegt u eens zonder vleugels! Hoe van u gappen? U bezit zelf geen sou, tenzij u iets gegapt hebt van uw vrouw.

Dem:Je licht maar iemand op, wie ’t is, doet er niet toe, hetzij mijn vrouw, mijzelf of Saurea, de knecht. Ik beloof je straffeloosheid, als het je gelukt.

Lib: U kunt me ook de hei op sturen om te vissen, of met een speer op jacht te gaan – in volle zee.

Dem: Betrek jij dan Leonidas ook in ’t complot. Broed maar iets uit, verzin maar iets, net wat je wilt. Als jij het me maar klaarspeelt, dat mijn zoon de duiten krijgt voor zijn vriendin.

Lib: Zeg mij dan, Demaenetus……

Dem: Wat?

Lib: ….koopt u me los als ik soms in een hinderlaag beland en door min vijanden word overmand?

Dem: Ik koop je los.

Lib: Heb dan geen zorg meer over mij. Ik ga naar ’t forum, als u het goed vindt.

                                             ***************

Scène 2: Wraak! (7)

Argyrippus: Gaat dat hier zo? Dat ik de deur wordt uitgekeild? Is dat de prijs hier voor verdienste uitgereikt? Wie goed doet slecht en slecht doet goed behandelen, hè? Maar die weg zul je niet lang meer bewandelen, zeg; want ik loop regelrecht naar de politie en geef je aan: ik laat je vonnissen, jou en je dochter, welteverstaan. Verleidsters en verpesters en verwoesters van de jeugd! Bij jullie vergeleken is de zee zelfs nog gedwee; de ruwste en meest verslindende zee zijn jullie twee. Op zee heb ik fortuin gemaakt; bij jullie ben  ik ’t kwijtgeraakt. Ondank en hoon is hier het loon voor weldaad en royaliteit. ‘k Zal niet berusten, jullie zult er nu van lusten; want wat ik aan kwaad kan doen, zal ik niet laten je te doen. ‘k Zal jou weer in de toestand brengen, waar je uit voortgekomen bent, in ’t randgebied van armoe en gebrek. ‘k Zal maken, dat je weet, wie jij nu bent en wie je bent geweest. Voordat ik je dochter kende en mijn hart aan haar verloor, leefde jij in de ergste ellende en in lompen van wat brood; en toch was je god nog dankbaar, als hij je dit beetje bood. Nu ’t je beter gaat door mij, schuif je me achteloos opzij. Maar ‘k zal je trots wel remmen en je door honger temmen. Op haarzelf – hoe zou ik boos zijn? Zij is schuldig slechts in schijn. Alles doet ze op jouw bevel; jij bent haar moeder en haar hel. Jouw geldt mijn wraak, die jij verdient hebt en ik stel je aan de kaak.

(pauzeert en kijkt rond)


Maar dat loeder van een moeder vindt het niet de moeite waard om te komen en te praten om mijn woede te bedaren. Ha! Daar komt ze toch, die lokeend. Dan zal ik maar ongezocht haar voor ’t huis de waarheid zeggen, nu ik ’t in haar huis niet mocht.

                                                 ******************

Scène 3: Tijdnood.(8)

Vierde bedrijf:

Diabolus, rivaal van Argyrippus, komt op met een volgeling, zijn ‘parasiet’.

Diabolus: Kom, laat me het contract zien, dat je hebt opgesteld voor ’t mens, het meisje en mij; lees de clausules voor; want jij bent als auteur uniek voor zulk een zaak.

Parasiet: Het mens zal rillen, als ze de clausules hoort.

Dia: Vooruit dan man, lees voor!

Para: U luistert?

Dia: Ja, ik luister.

Para: (leest voor) ‘Diabolus, de zoon van Glaukus geeft hierbij tweeduizend drachmen aan Cleareta, de waardin, opdat Philenium dag en nacht hem toebehoort dit hele jaar.’

Dia: Ja, en aan niemand anders meer.

Para: Moet dat erbij?

Dia: Ja, schrijf het er goed duidelijk bij!

                                              ******************

Mogelijk begeleidende teksten zijn op mijn website Klassieke Humor te lezen in de rubriek “Grappen” helemaal op het eind rechts onder. En in de commentaren van andere aangehaalde stukken van Plautus op mijn blog.

 

dinsdag 28 januari 2025

 Het afgelopen jaar.

Klik hier voor het overzicht 2024!


Het afgelopen jaar heb ik niet alles kunnen bespreken, dat ik had willen bespreken. Zo is de Ezelscomedie van Plautus uit de boot gevallen. Daarmee hoop ik dit jaar te beginnen. 
Het afgelopen jaar was vooral het jaar van de Vrijheid van de Poppen, losjes gebaseerd op de filosofie van John Gray: in zijn boek  “The freedom of the marionettes”. Ik pas zijn filosofie toe op het Wajangpoppenspel, en ga na in welke mate in deze vertoningen onderwerpen aan de orde komen die anders niet besproken zouden kunnen worden. Het gaat dan om de Vrijheid van Godsdienst (Pancasila), Gezinsplanning en het Recht op het nastreven van Geluk. Niet zomaar onderwerpen die je eventjes aan de orde stelt en zeker niet in het politieke klimaat van Indonesië van die tijd (omstreeks 1965). Een en ander werd opgeluisterd met animaties in het commentaar op de sketches.                                                                          Omdat het lezen van deze verhaaltjes een behoorlijk beroep doet op je concentratievermogen en intelligentie ben ik tevreden met een maandelijks aantal bezoekers van 100 personen. Dat lag bij de bespreking van de Vrijheid van Poppen een beetje hoger, maar bij andere verhalen lag de score lager. Dit gemiddelde van 100 is bijna vanaf het begin stabiel: er komen niet veel lezers bij, maar er vallen er ook maar weinig af.                                                                                                                       Wat bij de Vrijheid van Poppen opvalt, is dat vooral de filosofie achter het spel interesse oproept. Ik dacht eerst dat de interesse kwam uit de Indonesische hoek. Dat is niet het geval, omdat een zeker zo interessant Indonesisch verhaal als dat van Aboe Nawas, veel minder de aandacht heeft getrokken dan de Wajang-serie. Ook het optreden van Sveik genereerde veel belangstelling. Daaruit heb geconcludeerd dat niet het land maar het thema de reden is voor de belangstelling.                                       En zo komen we bij een nieuwe opgave voor komend jaar. Ik ben van plan een kaartenbak te maken, met daarin een beschrijving van het verhaal en het verband waarin het ene verhaal ten opzichte van andere verhalen staat. Het is de bedoeling dat dit resultaat als een database op de website komt te staan. Zo kan iedereen gemakkelijker vinden wat hij wil vinden. Zo’n kaartenbak is interessant, omdat nu al duidelijk is dat sommige verhalen veel vaker in de hele wereld zijn terug te vinden dan andere. Zo is het verhaal van de kok die niet tegen de verleidingskunsten van zijn liefje bestand is overal terug te vinden. Misschien heeft het iets met mij te maken, maar ook wel degelijk iets meer objectief met de stand van zaken op onze globe en hoe wij onze aardbol behandelen. Wij warmen de aardbol steeds verder op (de kippetjes worden gebraden) en we kunnen de verleiding niet weerstaan producten te blijven verkopen voor eigen gewin. Kortom een algemeen menselijke trek, waarover eigenlijk nog weinig bekend is.


Toekomst:
De Ezelscomedie: 2 maanden (8x). Japan, korte schetsjes, 1 maand (4x), De Duizend en Een nacht (8x), Jeha (4x), vakantie, Libro de buen Amor (karnaval: 8x) , en wat zich zoal aandient: rest.

zaterdag 25 januari 2025

Spijker en Huis

 Aboe Nawas: de afloop.

Commentaar!


Toen de morgen was aangebroken, verliet Aboe Nawas, als Jood verkleed, het huis en begaf zich naar de vorst. Toen hij het paleis bereikt had, zat daar juist de vorst, omringd door de prinsen, rijksgenoten en al zijn onderdanen. Aboe nawas begaf zich tot hem, boog voor den vorst en sprak: “Vergiffenis, mijn heer, duizendmaal vergiffenis. Ik zou aan Uwe Majesteit aller eerbiedigst willen mededelen hetgeen mij is overkomen. Vannacht is mijn moeder door mijn vader om het leven gebracht, zonder dat ik weet waarom. Maar ik weet zeker dat mijn moeder in ‘t geheel geen schuld heeft. Wat beveelt gij thans?”

Haastig ijlde de vorst naar het huis van den Jood. Toen deze hoorde, dat de vorst op komst was, rende hij van angst alle kanten uit en zocht een goed heenkomen. Nadat de vorst had gezien, dat de Jood niet meer thuis was, sprak hij tot Aboe Nawas, terwijl hij de rijksgenoten, die in zijn gevolg waren, aanzag: “Het is het beste dit huis maar te verkopen,” waarop Aboe Nawas antwoordde: “Al wat mijn heer beveelt, zal ik uitvoeren.” De vorst hernam: “Het zij zo. Bewaak gij slechts voorlopig dit huis. Morgen zal ik hierheen komen, met al mijn rijksgenoten. Gij, minister, “ sprak de vorst tot één uit zijn gevolg, “sla gij thans het bekken, opdat men zich morgen vroeg verzamele in het huis van dezen Jood.”
Na aldus zijn bevelen gegeven te hebben, begaf de vorst zich weer naar zijn paleis.
De volgende ochtend stroomden de mensen naar het huis van den Jood. En de vorst sprak: “Wie van ulieden wil dit huis met al zijn toebehoren en inhoud kopen?


Aboe Nawas sprak tot de vorst: “Heer, ik heb een verzoek, dat namelijk deze éne spijker niet in de verkoop begrepen wordt.
En de vorst keurde dat goed. Daarop liet hij het huis verkopen.
Een Jood, die in lijnwaad handelde, werd eigenaar voor de som van 3000 rijksdaalders. Daarop keerde de vorst en de anderen weer naar huis terug. 
Enige dagen later, zo wordt verhaald, nodigde de Joodse Koopman zijn vrienden en kennissen uit tot een feestelijke maaltijd in zijn pas gekochte huis.
Toen Aboe Nawas dat hoorde, ging hij er op uit stinkende krengen te zoeken, nam ze mee naar dat huis en hing die op aan de spijker, die niet mee verkocht was.
De Jood zag dat en zei tegen Aboe Nawas: “Wel, mijn vriend, hoe zal ik me straks moeten schamen voor mijn gasten, als ze die krengen zien en ruiken. Wanneer gij zo goed wilt zijn ze dadelijk weg  te halen, dan wil daarvoor wel een kleinigheid geven."
 “Dat zal gebeuren,” antwoordde Aboe Nawas, “maar geef me eerst 3000 rijksdaalders, en zo niet, dan komt ge in moeilijkheden.”
Met tegenzin gaf de Jood aan Aboe Nawas het geld, en deze nam de krengen met spijker en al en wierp ze weg.
Daarop keerde hij weer naar Bagdad terug, verheugd dat hij zoveel geld had verworven. Hij gaf daarvan een gave aan de armen en behoeftigen en nodigde zijn vrienden en gezellen uit tot een feestmaaltijd te zijnen huize.


 

 

zondag 29 december 2024

 Letterkunde van de Indische archipel, Elsevier, 1947.

Verhaal 9 (geschreven in 1942 in Indonesië) pag. 110-111:
Kerst en Nieuwjaar 2025: Lees het commentaar!

Aboe Nawas en de Jood (Deel 3)

Aboe Nawas begaf zich nu op weg naar de woonplaats van den Jood. Na enige tijd kwam hij daar aan en vroeg den Jood bij hem als koeli te mogen dienen. Deze nam dat aan op dezelfde voorwaarden als bij zijn broer.


Aanvankelijk werkte Aboe Nawas dag en nacht zonder ophouden en was zijn werk in orde, maar na een dag of drie werd het al minder, en daarna deed hij helemaal hetgeen hij zelf wilde: werd hem opgedragen brood te bakken
, dan deed hij dat wel, maar was het gaar, dan at hij het zelf tot de laatste kruimel toe op.
    Toen de Jood zulks zag, sprak hij toornig tot Aboe Nawas: “Hé, koeli, waarom doe je alleen maar waar je zelf zin in hebt?”
    En Aboe Nawas antwoordde: “Wat bemoeit gij u eigenlijk met mijn zaken? Als het u niet aanstaat, dan kunt gij mij ontslaan. Maar denk erom: één pond van uw vlees!”
    De Jood stond sprakeloos, en dacht: “Het is het beste als ik deze kerel van kant breng.” Even later zei hij: “Hé, kerel, eet die rijst niet uit de pot. Als ik zie, dat je tegen mijn bevelen ingaat, dan vermoord ik je, daar kun je op rekenen.”
    “Dat is me om het even,” zei Aboe Nawas.
    Toen de rijst gaar was, wilde Aboe Nawas ze eten. Hij peuterde wat aan de onderkant van de pot, brak er een gat in en lepelde zo de rijst eruit en at het op (Marmite
  en het commentaar!  Spreekwoord: “de krenten uit de (rijste-) pap halen”) . En de Jood stond stomverbaasd toen hij dat zag.
    “Zolang ik mensen in dienst heb, heb ik nog nooit zo’n koeli gehad. Hij maakt nog dat ik aan het kortste eind trek,” dacht hij bij zich zelf. “Als ik hem ontsla, ben ik een pond vlees kwijt, daar kan ik wel zeker van zijn. Maar als het zo staat, wel, dan zal ik hem ombrengen, als hij vannacht slaapt.”

Daarop verhaalde de Jood hetgeen hij van plan was aan zijn vrouw. Het geval wilde echter dat Aboe Nawas hoorde, wat zij met hun beiden bespraken.
     Toen het avond geworden was, hield Aboe Nawas zich slapende. Ook de Jood deed alsof hij ging slapen en wilde een gunstig moment afwachten, maar Allah beschikte hem een zeer diepe slaap. Toen Aboe Nawas dat had gemerkt, drong hij de kamer van den Jood binnen, nam zijn vrouw op en legde haar op zijn eigen slaapstede, en legde zich vervolgens naast de Jood te slapen neer. Een ogenblikje later wekte hij den Jood, die, menend dat degene die hem wakker maakte niemand anders kon zijn dan zijn vrouw, opstond, een mes nam en zich naar de plaats begaf, waar Aboe Nawas placht te slapen. Zonder het minste gevoel sneed hij zijn vrouw de hals af, in de vaste overtuiging dat het Aboe Nawas was. Daarop ging hij weer slapen.
     Toen Aboe Nawas had gezien, dat de Jood weer in diepe rust verzonken was, ging hij de kamer uit, haalde het lijk van de vrouw en legde het weer in de slaapkamer naast de echtgenoot, en ging zelf weer naar zijn eigen slaapplaats.

zaterdag 23 november 2024

 Letterkunde van de Indische archipel, Elsevier, 1947.

Verhaal 9 (geschreven in 1942 in Indonesië) pag. 108-110:

Lees het commentaar!

Aboe Nawas en de Jood

“Heb medelijden, Heer…….” (Deel 2)


De volgende dag gaf hij het geld aan zijn broer, met de woorden: “Handel nu met voorzichtigheid en overleg met dit geld, wellicht dat het zich vermeerdert. Volgens mij is het beter om naar een andere plaats te gaan en dáár handel te drijven, want hier is thans geen gelegenheid voordelig zaken te doen.”

          Ongeveer en half jaar later kwam men bij geruchte iets te horen van Aboe Nawas’ broer, die naar elders was gegaan om handel te drijven. In plaats dat hij winst had gemaakt, had hij zijn hele kapitaal erbij ingeschoten. Met een gedeelte hadden sommigen zich uit de voeten gemaakt, hij was bestolen, en ook waren er oninbare posten geweest. Tenslotte was hij weer tot armoede vervallen, zozeer, dat hij niets meer te eten of te drinken had. Hij vervoegde zich daarom bij een Jood om zich als koeli bij hem te verhuren. Deze Jood vroeg hem: “Wie zijt gij eigenlijk?”
          Hij antwoordde: “Ik ben afkomstig van elders. Oorspronkelijk kwam ik hier om koopmanschap te drijven, maar ik leed verliezen, totdat mijn handelskapitaal geheel weg was. Nu kom ik hier bij u om als koeli te werken.”
          “Goed”, zei de Jood, “als gij het goed vindt, geef ik u zes gulden per maand.” Toen hij daarmee instemde, zei de Jood verder:
“Maar ik heb één voorwaarde. Wanneer gij uw dienst opzegt, zonder mijn goedvinden, moet gij de schade, die ik lijd, betalen met een pond van uw vlees. En wanneer ik aan mijn kant niet meer tevreden ben met uw werk, en u ontsla, dan zal ik u een pond van mijn vlees geven.”
          Na zo een overeenkomst te hebben opgemaakt en getekend, werkte hij bij dien Jood. Dag en nacht zette de Jood hem aan het werk, zonder ophouden, opdat hij het maar niet uit zou kunnen houden, en zou vragen te mogen worden ontslagen. Zijn arbeid werd bij de dag zwaarder. Tenslotte kon hij niet meer volhouden en dacht bij zich zelf: “het is beter dat ik hier maar vandaan ga.” Daarop ging hij naar de Jood en vroeg zijn ontslag. Deze sprak: “Het is goed, maar denk aan uw verplichting jegens mij. Eén pond van uw vlees!” “Ik weet het,” zei hij, “maar wat moet ik anders? Dit moet me nu eenmaal gebeuren, zo wil het lot!”


Daarop sneed de Jood hem een pond vlees uit zijn lichaam en hij ging zijn weg, krimpend van pijn en ellende.
          Een maand ongeveer was hij ziek, toen pas was hij genezen en kon hij er weer op uit gaan zelf in zijn levensonderhoud te voorzien.
          Toevallig ontmoette hij Abou Nawas weer. Deze schrok werkelijk, toen hij hem, zeer bleek en uitgeteerd, weer zag.
          Haastig sprak hij tot hem: “Wel, koopman, hoe gaat het? Hebt ge goede zaken gedaan? Maar… hoe komt het toch dat uw uiterlijk, naar ik zie, zo geheel anders is dan vroeger? Zijt ge soms ziek?”
          Onder tranen vertelde hij al wat hem wedervaren was, van het begin tot het einde, aan Aboe Nawas. Deze stond verbaasd, en overlegde bij zich zelf: “Laat ik me eens als koeli bij dien Jood verhuren. Dan zal ik niet terugkomen, voordat ik hem zijn slechtheid heb betaald gezet. Laat ik daar maar eens heen gaan.”
          Zo overlegde hij bij zich zelf en hij sprak tot zijn broeder: “Welaan, ik zal daarheen gaan, en als Allah het wil, zal ik dien Jood zijn werk vergelden. Maar blijf gij hier en pas op mijn huis.

 

zaterdag 26 oktober 2024

           Aboe Nawas en de Jood

                    (Deel 1)

Waarschuwing vooraf!

Omdat ik niet verkeerd begrepen wil worden, wil ik u wijzen op het commentaar op dit verhaal. Daarin zal ik uitleggen, hoe de antisemitische strekking van dit verhaal tot stand is gekomen. In dit deel (deel 1) is van deze strekking nog weinig te merken. Bij de aflevering van de volgende maand des te meer. Ik wil hier alvast benadrukken dat het in deze verhaaltjes om een soort blauwdruk gaat, die naar de mode van de tijd kon worden ingevuld.
Op het Indonesische verhaal volgt de Algerijnse versie. Hoe deze min of meer identieke versies in twee ver uit elkaar gelegen werelddelen terecht zijn gekomen, is onduidelijk. Zeker is dat daaruit op te maken is dat het verhaal heel erg oud is en dat er later aan geknutseld is, zodat duidelijk os dat voor het vertellen van het verhaal een soort blauwdruk is gebruikt dat naar de smaak van de tijd kon worden ingevuld.
Lees het commentaar!


Het gebeurde eens dat Aboe Nawas (1) op de markt rondwandelde en daar iemand aantrof die er berooid uitzag.
Abou Nawas riep hem bij zich en zei: “Wel, mijn broeder, als men jou ziet, zou men medelijden krijgen. Wat doe je zoal tegenwoordig?”
          De arme antwoordde: “Mijnheer, ik heb niets te doen, want ik bezit geen cent, en hoe zou ik nu in mijn levensonderhoud kunnen voorzien? En wil men zijn kost verdienen, dan moet men geld hebben.”
          “Wel, mijn broeder, “ sprak Abou Nawas, “wanneer je daar geen bezwaar tegen hebt, dan wil ik je wat kapitaal zien te krijgen, zodat je daarmee een handeltje kunt beginnen.”
          “Goddank, mijnheer, als mijnheer zo goed voor me wil zijn!” stotterde de arme.
          “Morgen vroeg moet je hierheen komen, en dan zal ik het je ter hand stellen. Maar vooraf dienen we goed af te spreken, dat je je voor mijn broeder zult uitgeven. Ga je daarmee akkoord?” En de arme antwoordde:
          “Afgesproken!”
          Daarop scheidden ze en Aboe Nawas vervolgde zijn weg.
          Weer thuis gekomen, zei hij tegen zijn vrouw: “Wel, mijn beste, gij moet audiëntie aanvragen bij prinses Zitti Zoebaidah (2) en tegen haar zeggen, dat uw echtgenoot, dat ben ik dus, Abou Nawas, vannacht overleden is en dat de reden van uw komst is, dat gij geld komt vragen om de onkosten, die de begrafenis en wat daarmee samenhangt, met zich meebrengt, te bestrijden.”
          “Als dat uw begeren is, dan is het goed, “ sprak de vrouw en zij begaf zich op
weg naar het paleis van Sultan Haroen-al-rasjid (3).
          Toen ze was toegelaten in de tegenwoordigheid van de vorstin, boog zij zich ter aarde en sprak, terwijl ze bitterlijk weende: “ O, prinses, wat staat mij, rampzalige, te doen, want mijn man, Abou Nawas, is plotseling deze nacht in Gods heerlijkheid opgenomen. Waarmee moet ik de onkosten bestrijden, waarvan zal ik een begrafenismaal geven, en dan het ritueel, want ik ben onvermogend!”
          Op het horen van zulk een geween en geklaag was Zitti Zoebaidah niet weinig bedroefd. Ze streek Aboe Nawas’ vrouw over het hoofd en sprak vriendelijk: “Nu, ween maar niet. Wat zullen we eraan doen? Al wat van Allah is, keert tot hem terug. Wat die uitgaven en onkosten betreft, daarover behoeft ge u geen zorg te maken, dat zal ik u wel verschaffen,” en de daad bij het woord voegend, stond zij op en nam 200 dirhams uit haar kast, stelde die haar ter hand met de woorden: “Kijk, neem dit geld mee naar huis en zorg ervoor, dat uw man een goede en eerlijke begrafenis krijgt.”
Daarop keerde Aboe Nawas’ echtgenote naar huis terug, verheugd en tevreden.
          Aboe Nawas zelf echter was, terwijl zijn vrouw audiëntie was gaan aanvragen bij de prinses, zijn opwachting gaan maken bij den vorst, in de gehoorzaal. Onder luid geween stortte hij zich ter aarde, en de vorst sprak tot hem: “Wat nu, Aboe Nawas, wat is toch de reden dat gij zo weent?”
           Aboe Nawas boog zich diep voor den vorst en zeide: “Ik vraag vergiffenis aan Uwe Majesteit den vorst der werelden. Uwe slavin en mijn vrouw is deze nacht overleden en ik bezit thans geen cent om het dodenritueel te bekostigen en den doodgraver te betalen. Indien mijn heer zo genadig wil zijn….”
         De vorst wist reeds waar het Aboe Nawas om te doen was en schonk hem 200 dirhams. Zodra hij dat geld had ontvangen, vroeg Aboe Nawas toestemming zich te mogen verwijderen en hij rende naar huis terug, buiten zich zelf van vreugde.
De vorst begaf zich daarop in zijn paleis en sprak tot de vorstin: “Met deernis zag ik zo pas Aboe Nawas bij mij komen. Onder luid geween verzocht hij mij om geld teneinde zijn echtgenote te kunnen begraven. Ik heb hem maar 200 dirhams gegeven.”
          Maar de prinses sprak: “Gij vergist u, mijn beste, niet zijn vrouw is dood, maar Aboe Nawas zelf. Een ogenblijk geleden nog maar kwam zij hier tot mij en stelde mij van zijn verscheiden op de hoogte.”
           Opnieuw sprak nu Zijne Majesteit:  “Gij vergist u, wanneer ge zegt dat Aboe Nawas is gestorven. Het is nog maar pas geleden dat hij, na audiëntie bij te hebben aangevraagd, naar huis is gegaan.”
           De beide echtgenoten geraakten in twist. De vorst zei, dat de vrouw was overleden, en de prinses beweerde, dat het Aboe Nawas was, die gestorven was, want zij had immers pas een bedrag van 200 dirhams aan zijn vrouw in eigen persoon ter hand gesteld. En beiden stonden even sterk met hun beweringen. Tenslotte sprak Sultan Haroen-al-rasjid: “Welnu, het heeft geen zin langer te twisten. Het is beter een onderzoek te gelasten, opdat de juiste toedracht blijke.”
        Hij verzond nu een vertrouwd persoon naar Aboe Nawas en zijn vrouw om te zien of het Aboe Nawas was, die gestorven was, of zijn vrouw, of soms allebei. Het duurde niet lang of de bode kwam terug en boog zich eerbiedig voor den vorst en de vorstin, die op dat moment nog terzelfder plaatse waren gezeten, neder. En de vorst vroeg hem: “Wel, mijn page, wat hebt gij gezien? Wie is er nu dood?”
         De page antwoordde: “O, mijn heer, vorst der werelden, hun beiden mankeert totaal niets. Ik zag hen samen zitten lachen en schertsen, mijn heer!”
          Toen de vorst en de vorstin dit hoorden, verwonderden ze zich beiden en
zinden er op, wat toch de reden kon zijn, dat Aboe Nawas aldus had gehandeld. En snel beval de vorst zijn dienaar: “Page, ontbied Aboe Nawas terstond!”
Deze ging om Aboe Nawas te halen en tot hem gekomen sprak hij: “Aboe Nawas, Zijne Majesteit laat u tot zich roepen.”
         Aboe Nawas begreep waarom de vorst hem wilde laten komen en zei: “Het is goed, ga jij eerst, ik kom zo.”
         Toen hij voor de vorst was gekomen, sprak Zijne Majesteit tot hem: “Aboe Nawas, waarom hebt gij ons, de vorstin en mij, om de tuin geleid? Zeg het, ik wens het te weten.”
         Vol eerbied antwoordde Aboe Nawas: “Vergiffenis, mijn heer, duizend maal vergiffenis. Dat ik dus heb gehandeld, komt omdat mijn broeder geen kapitaal bezat om mee te handelen. Indien ik nu alleen maar de waarheid had gezegd, hoe zou Uwe Majesteit, de vorst der werelden, mij dan zoveel geld hebben geschonken? Ik heb een list tegen u gebruikt omdat ik zeer begaan was met mijn broeder, toen ik zag dat hij totaal niets bezat. Verder heb ik niets te zeggen. Moge toch mijn heer mij vergiffenis schenken!”
       “Het zij zo,” sprak de vorst, “deze keer wil ik het u vergeven, maar waag me zo iets geen tweede keer!”
        Hierop vroeg Aboe Nawas verlof om te gaan en keerde hij naar zijn huis terug.(vervolg volgende maand)
         


Algerijnse versie: 

Djha en zijn vrouw houden zich dood.


Djha en zijn vrouw kenden vaak tijden van armoede, ook al hadden zij vrij toegang tot het paleis van de Sultan. Zij waren soms zo  behoeftig dat zij niet te eten hadden. Uiteindelijk fluisterde de vrouw van Djha haar man het volgende idee toe:
“Ga! Ga naar de sultan, huil en zeg hem dat ik gestorven ben, En zeg hem vooral dat je geen cent hebt om mijn begrafenis te organiseren volgens de Islamitische voorschriften. Hij zal niet kunnen weigeren je te helpen in zo’n geval. Terwijl jij de ontroostbare weduwnaar speelt bij onze heerser, ga ik naar de sultane (prinses). Ik zal haar jouw overlijden mededelen, en mijn financiële miserie. Zo zullen ze ons allebei een gift doen. Genoeg om een ​​tijdje niet in armoede te leven; dat is de hulp die ons lot (mektoub) ons biedt.”
“Een fantastisch idee! Laten opschieten, aan de slag,” zei Djha en schoot zijn jellaba aan en zette zich met gespreide benen op zijn ezel.
Eenmaal in het paleis aangekomen, zette Djha het op een hartverscheurend jammeren, zozeer dat de sultan oprecht ontroerd raakte en bij zich zelf dacht:  “Wat een verdriet! Arme Djha! Dat hij zoveel verdriet heeft over het verlies van zijn andere helft (4). Ik moet hem ondersteunen!” En zonder te aarzelen, overhandigde hij hem voldoende geld om een lijkwade te kopen, een schaap, (tarwe-)griesmeel en alles wat er nodig is voor een begrafenis. Er zouden honderden mensen komen om de begrafenis bij te wonen, want Djha was heel erg beroemd, Ze zouden uit alle hoeken van het land komen. De sultan beknibbelde niet op de vergoeding van de onkosten.
Djha kwam thuis, met zijn ezel beladen als nooit tevoren, gevolgd door andere ezels ook allemaal bepakt en begeleid door dienaren van het paleis.
Van haar kant huilde de vrouw van Djha bij de koningin om de dood van haar man en ook die overlaadde haar met giften. Zij kreeg geld om de begrafenis van haar man te regelen en geld om rouwkleding te kopen.
Zo stonden de zaken ervoor: Djha en zijn vrouw met enorme voorraden die de
kelder en graanzolder vulden.
Die avond, toen ze gingen dineren, vertelde de sultan, nog steeds ontroerd, aan zijn vrouw:  “Heb je horen spreken over het ongeluk dat onze arme Djha is overkomen?”
“Maar je vergist je, het is de vrouw van Djha overkomen, want zij is getroffen door een groot ongeluk, omdat Djha dood is,” corrigeerde zijn vrouw hem.
“Ach wel nee! Die mensen vertellen je het geef niet wat! Het is de vrouw van Djha die is overleden, want Djha is zelf bij mij geweest deze namiddag om het mij te vertellen. Ik heb hem geld gegeven om de begrafenis te regelen.”
“Onmogelijk!” antwoordde de vrouw van de sultan. ”De vrouw van Djha is deze namiddag bij mij geweest om het overlijden van haar man  aan mij door te geven. En ik heb haar geld gegeven om de begrafenis te regelen. Ze kunnen toch niet allebei overlijden en bij ons komen uithuilen.”
“Ze hebben ons er tussen genomen” concludeerde de sultan die begon te begrijpen wat er was gebeurd.
Hij wilde het niet daarbij laten zitten. Hij moest beslist dit twijfelachtige stel te pakken nemen op zijn beurt. Bij het aanbreken van de dag, zonder opgave van redenen, stuurde hij zijn bewakers naar het huis van Djha en zijn vrouw om ze te arresteren. Toen Djha ze zag komen, waarschuwde hij tegen zijn vrouw: “Vlug, laten we doen alsof we dood zijn!”
Zij wikkelden zich in de lijkwaden en gingen stokstijf liggen op het tapijt in de kamer.
De bewakers, die aannamen dat ze dood waren, gingen naar het paleis terug en vertelden de sultan het nieuws. De sultan kan niet een flauw vertederd lachje bedwingen om het meest ongelofelijke echtpaar in zijn stad en zag er van af om ze te bestraffen, ook al hadden ze die straf wel verdiend. Per slot van rekening, hadden zij zich door hen laten beduvelen!
Omdat het om Djha en zijn vrouw ging, deed dit bedrog geen afbreuk aan hun eigen imago, voor wie het alles bij elkaar genomen van geen groot belang was. 

zaterdag 14 september 2024

Geluk

 Cepot op zoek naar Geluk. (1996)




In dit fragment, oorspronkelijk genaamd “Cepot triping”, raadpleegt een vrouwelijke collega, Bi Ijem
(1), uit het theater van Karawang, een buurtvader (bapak rukun tetangga) in verband met een probleem dat zij heeft met haar echtgenoot Cepot. De hele dag schudt hij met zijn hoofd heen en weer, en dan weer voor en achteruit, terwijl hij bij herhaling  de tekst neuriet dat alles zo “groovy” en “cool” is (asiyek enak) . Hij houdt ervan disco’s af te lopen, in café's rond te hangen en hij draag steeds een zonnebril met zulke donkere glazen dat je hem niet meer kunt aankijken. Cepot legt uit dat hij Ecstasy gebruikt om aan het leed aangericht door corrupte individuen te ontkomen. Deze mensen veroorzaken de zich als een olievlek verspreidende economische crisis en sociale ongelijkheid, jaloezie en hebzucht, en de toenemende criminaliteit.

In het commentaar op dit fragment valt te lezen, hoe Cepot zijn geluk zoekt door te benadrukken dat persoonlijk geluk en sociaal geluk in evenwicht zouden moeten zijn. Hij denkt door het gebruik van drugs eerlijk te kunnen zeggen wat hem dwars zit. En dat men naar hem zal luisteren, maar zelfs te hulp geroepen buurtvader luistert niet. Boven deze Inleiding is in een animatie een samenvatting van dit fragment te zien: naar boven scrollen!

CEPOT: Waarom denk je dat ik zo stoned ben als een garnaal? Nou?

NAYAGA:  Leg dat ons eens uit, broer? Ik luister…. (2)

CEPOT: Zie je dan niet, hoe slecht dit (elitaire) clubje mensen is voor iedereen? En schadelijk!

NAYAGA:  Hoe bedoel je schadelijk?

CEPOT: Je kent toch de slogan over de noodlijdende mens? (3)  Nou, dat is precies wat hier aan de hand is! Ja, denk daar maar eens over na.

NAYAGA: Hij is zo stoned als een garnaal, maar zegt wel de waarheid!

CEPOT: Nou, wat heb je daarop te zeggen?

BAPAK RT: Het is waar, het is heel vervelend en frustrerend.

CEPOT: Ik zal je eens vertellen hoe frustrerend het wel niet is.

BAPAK RT: Als hij besefte wat hij nu zegt, dan zou hij dit hier nu niet staan te verkondigen.

CEPOT: Luister! Zijn jullie bekend met Pancasila?

BAPAK RT: Daar heb ik al heel wat over gehoord!

CEPOT: Pancasila (4) kent vijf uitgangspunten. Allereerst: Geloof in God, daarop volgt, rechtvaardigheid….

NAYAGA:  Sociale rechtvaardigheid…

CEPOT: sociale rechtvaardigheid…

NAYAGA: voor iedereen!

CEPOT: Voor alle bewoners van Indonesië. En dan komt, Persija (5) … wat is dat?

NAYAGA: Nationale eenheid….

CEPOT: … eenheid en Wijsheid, en…?

BAPAK RT: ..en Menselijkheid.

CEPOT: Het volk…

BAPAK RT: Het volk…

CEPOT: … wordt bestuurd…

BAPAK RT: met Wijsheid.

CEPOT: …door het met Wijsheid te besturen! Moet je dat eens horen: wijsheid! Wat is het doel van de Pancasila, als het niet is alle vormen van partijpolitiek, gericht op de bevoordeling van de eigen partij, uit te bannen. Ja toch?  Zoals zinloos getouwtrek. In een handomdraai zullen ze het land om zeep helpen, over de ruggen van de mensen heen, en daarna schaffen ze de Pancasila af.

BAPAK RT: Maar dat gaat ons toch helemaal niet aan!

CEPOT: Helemaal niet aan!? En wat is dit dan? We zitten midden in de ellende. Kennen we Mensenrechten, Wijsheid en Sociale Rechtvaardigheid? Nou?

BAPAK RT: Wijsheid.

CEPOT: Over welke wijsheid heb je het? Zijn die wijs, die hun wijsheid aanwenden om collaborateur te worden? Om geld binnen te harken? Om tot het elitaire kringetje te worden toegelaten?


BAPAK RT
: Om bij de familie te horen? (6)

CEPOT: Hè? Om bij hun familie toegelaten te worden?

BAPAK RT: Om tot de familie toegelaten te worden (in een andere stad)? (7)

CEPOT: Oké, om tot hun familie toegelaten te worden (in een andere stad).

BAPAK RT: Om vriendjes met ze te worden?

CEPOT: Om vriendjes met ze te worden, en daarom is hun kennis (wijsheid) nog minder waard dan dat van kenners (experts).

BAPAK RT: Zo is het toch, Bi Ijem?  [Echtgenote van Cepot die Bapak RT om raad heeft gevraagd.] Zij houden zich alleen vast aan hun eigen ideeën, nietwaar? (8)

IJEM: Zeker!

BAPAK RT: Om te zeggen dat het gaat om een probleem veroorzaakt door de regering, is niet correct.

IJEM: Dat zou zo maar eens zo kunnen zijn.

CEPOT: Ik zeg niet dat de regering slecht is, maar dat zij die het bestuur in handen hebben, dat zijn! Sta niet te kletsen, als je het woord hebt, ‘Mo.(9)

NAYAGA: RT! RT!

CEPOT: Weet je, zijn naam is Omo! Als je ergens over begonnen bent, begin dan even later niet over iets heel anders.

BAPAK RT: Let op je woorden.

CEPOT: Inderdaad. Dus….

BAPAK RT:  Wat je zegt, is verkeerd!

CEPOT: Wat verkeerd is, is dat een corrupt groepje mensen dingen om zeep helpt, mensen die geen enkel gevoel voor verantwoordelijkheid kennen.

BAPAK RT:  Verantwoordelijkheid voor wat?

CEPOT: Verantwoordelijk voor de wetten van dit land.

BAPAK RT:  Ah, juist, zo is het.

CEPOT: Kijk, het zit zo. Denk hier maar eens over na. Een sociale kloof (tussen arm en rijk) splijt dit land in tweeën. Bovendien bestaat er sociale afgunst ten aanzien van elkaar. Sociale jaloezie leidt tot een toename van criminele activiteiten. (10)

 NAYAGA: Klopt als een bus! (11) 

CEPOT: Nietwaar?

NAYAGA: Helder!

CEPOT: Zo helder als glas.

BAPAK RT: Dit loopt uit de hand. Dit gaat veel te ver.

CEPOT: En nu, hoe moet het nu verder?

BAPAK RT: De afstand tussen ons is te groot.(12)

CEPOT: Om deze steeds groter wordende afstand tussen arm en rijk te overbruggen moeten we ons aaneen sluiten en samenwerken op een hoger trap van ontwikkeling. Snap je wat ik zeg? Geef toe, je legt het af tegen een zuiplap! Geef toe, ik ben beter wanneer ik dronken ben, ongetwijfeld.


BAPAK RT
: En daar is een reden voor…

CEPOT:  Er is een reden waarom ik Ecstasy gebruik en aan de drank ben.

BAPAK RT: Illegaal bier! Omdat het goedkoop is, illegaal bier.

CEPOT: Illegaal bier: er is een reden waarom niet drinken schadelijker is dan drinken.

NAYAGA: Die bestaat niet.

CEPOT: Waarom zeg je dat zo’n reden niet bestaat?

NAYAGA: Iemand die alcohol drinkt, wordt eraan verslaafd.

CEPOT: Yep.

NAYAGA: Zij die pillen slikken als BK en magadon  (13) worden stoned, maar er zijn er ook, die gaan kotsen als mensen, die in een bus autoziek worden!

CEPOT: Samengevat: wat zijn de bijverschijnselen van het gebruik van ecstasy en drank? Je realiseert je dat je je grip op de werkelijkheid verliest. Je verliest de beheersing over jezelf. Dat is alles. Alles wat je zegt, is grappig in het bijzijn van anderen, die aan het werk zijn. Die vlieger gaat voor mij niet op, en daar is een reden voor, vriend. Ik ben opgeklommen naar hogere regionen. Het komt erop neer dat ik mijn wensen aan de regering zelf kenbaar kan maken. Is dat iets of niets? (14)

BAPAK RT: Juist.

CEPOT: Maar we hebben democratie en Pancasila nodig.

BAPAK RT: Heel erg waar.

CEPOT: Als we in een democratisch land zouden kunnen leven onder de Pancasila-wet….

BAPAK RT: Ja…

CEPOT: Dan zullen we ons beschermd weten door wetten en bestuursmaatregelen. Zo is dat.

CEPOT: Cool, cool, cool. Heel goed, Cepot, groovy, groovy: leuk, leuk, leuk!