donderdag 12 juli 2018

Uit: Libro de Buen Amor

Toorn en Woede:  de zesde doodzonde.

Commentaar en oorspronkelijke tekst.



Hier spreekt hij over zonde van de IJdelheid ( en de Toorn).


304   Toorn en ijdelheid breng je mee, zoveel als 
         er in de hele wereld niet is,
meer trots en snoeverij bezit jij dan heel Spanje;
als jouw zin niet gedaan wordt, dan word je 
boos en woedend,
hekel en afkeer behoren tot je gevolg.
305   Door zijn grote ijdelheid gaf Nebukadnezar, (1)
         omdat hij zo machtig en heer over Babylon was,
         weinig om God  en (hij) vreesde hem niet;
         maar (God) beroofde (2) hem van al zijn macht en zijn eer.
306   Hij werd hevig vernederd en aan de dieren gelijk,
         hij at gras van het veld, gelijk de os het stro,
         hij werd met haar bedekt precies als een beest, (3)
         hij kreeg nagels nog groter dan de koningsarend.
307   Wraak en moord worden door jou gevoed.
         “Ziet ik ben Die en Die, de bolleboos onder de kerels!”
         Veel beledigingen en baldadige taal sla je uit,
         en de dwazen slaan elkaar dood omdat jij 
         zo’n schelm bent (4).
308   Samson (5) die zijn kracht verloren had,
         toen zijn vrouw Dalilah zijn haar afknipte
         waarin zijn kracht zat, heeft, toen hij deze had 
         teruggekregen,
         uit grote woede zichzelf en anderen gedood.
309   Ook Saul, die de eerste koning was,
         die de Joden in hun wet hadden,
         heeft uit grote toorn en woede zichzelf 
         met zijn zwaard gedood; zie dus maar
of ik op jou moet vertrouwen! Op mijn woord, ik geloof van niet.
310   Wie je goed kende, zou je niet vertrouwen,
         wie je daden zag zou voor je terugdeinzen,
         hoe meer hij met je omging, des te minder zou hij je achten,
hoe meer hij je op de proef stelde, hoe minder hij van je zou houden (6).

Exempel van de leeuw die zich uit woede doodde.


311   Toorn en ijdelheid waren eigen aan de hovaardige leeuw
         die tegenover alle dieren fel en boosaardig was.
         Hij doodde zichzelf in woede en grote gramschap,
         ik zal je het exempel zeggen, moge het je tot profijt zijn.
312   Toen de trotse leeuw jong was
         vervolgde hij dapper en woedend alle dieren,
         waarbij hij ze nu eens doodde dan weer wondde.
         Maar hij werd heel oud, zwak en vervallen.
313   Snel bereikte dit nieuws de dieren,
         ze waren heel verheugd, omdat ze nu van hem 
         bevrijd waren.
Allen trokken nu tegen hem om hun grieven aan hem te wreken,
         zelfs de domme ezel kwam in de eerste rijen.
314   Allen raakten de leeuw en niet zo’n beetje:
         het woedende everzwijn trof hem met zijn slagtanden,
         de stier en het stierkalf stootten hem met hun hoorns,
         de slome ezel legde hem zijn zadel op.
         En bracht hem een paar stevige trappen toe juist op zijn 
         voorhoofd.
315   De leeuw in zijn grote woede sloeg zijn klauwen in zijn hart
         door zijn eigen nagels stierf hij en nergens anders door:
         woede en ijdelheid gaven hem een droevig loon.
316   De mens die een rang heeft, eer en grote macht,
         moet niet aan anderen doen wat hij voor zichzelf niet wenst,
         want heel zijn macht kan zeer snel verloren gaan

en wat hij aan anderen heeft aangedaan, dat kan hij van hen terugkrijgen.

maandag 2 juli 2018

Een schets hoe deze grappen zich hebben ontwikkeld en zich zullen ontwikkelen: een tussenbalans. Even op adem komen!



Deze grappen komen al voor in de geschriften van de Sumeriërs, en zijn dan een soort toneelstukjes, waarbij de godheid van een volk dat onderworpen is, geëxcommuniceerd wordt. Voorbeeld: de verdrijving van  Mardouk, pag 96,  Arnaud

         Mardouk, een godheid verkleed als pop, legde een echte Lijdensweg (Passie) af: het purper van zijn mantel was niet het purper van de koninklijke heerser, die eerbied afdwong; zijn kleding was purper-rood, omdat het doordrenkt was met zijn eigen bloed “door de vele stokslagen die hij had gekregen”. 
Later werd Mardouk voor een echte rechtbank voorgeleid en veroordeeld. Een achterstevoren afgedraaide comedy capers film. Een straf bestond nooit uit stokslagen: die straf kenden de Sumeriërs niet. Kortom, het was een schijnvertoning en de teksten laten zich als grappen lezen, omdat wat er verteld werd, niet in hun werkelijkheid bestond.

In Japan  komen de grappen nog als straattheater voor rond 1700. Er is dan niet alleen een entourage met prachtige decors, maar ook  een koor en een verteller van het verhaal. Het verhaal wordt door mimespelers ondersteund, precies zoals dat in het Romeinse theater het geval is. (Komt later in het jaar aan de orde!)

Alles wijst op een ouderdom van deze grappen waaraan Aristoteles in zijn Poëtica refereert, regel 49a7: “…de tweede (de komedie) gaat terug op hen die dat deden in phallische liederen die ook nu nog in vele steden in ere worden gehouden.”  Het is een vorm van theater, die vooraf ging aan de tragedie en die zich voornamelijk op straat afspeelde. We hebben het dan wel over ongeveer 1000 voor christus! Het waren rondreizende gezelschappen, waarvan behalve een verteller en mimespelers, ook muzikanten, dieren en decorbouwers deel uitmaakten. Ze waren in de grote steden niet erg geliefd zoals uit Aristoteles blijkt, regel 40a30: “..(komediespelers zouden de naam) komoi gekregen hebben van het zwerven door de komai (dorpen); de kluchtspelers werden immers uit de stad geweerd.” Waarschijnlijk omdat ze er bedelpraktijken op nahielden die niet door de beugel konden: oplichterij en chantage.

Op de een of andere manier raakte dit toneel in de verdrukking. Precies als bij de excommunicatie van Mardouk  vertolkte het toneel een schaduwzijde van de maatschappij waaraan later misschien eens in het jaar op carnaval uiting mocht worden gegeven, en waarvan de vertolkers al spoedig in de verdomhoek werden gezet. Ze worden al vroeg “zigeuners” en “bedelaars” genoemd.

In de Libro de buen Amor, komt een belangrijke episode (vanaf regel 1173) voor over het carnaval. Het lijkt erop dat in dit boek nog resten van het oude theater zijn terug te vinden. Maar wat je ook ziet, is hoe godsdienst en theater nauw met elkaar verbonden zijn. Het lijkt bijna een vloeiende overgang, waarbij je zou kunnen bedenken dat wat op het ene moment voor heilig wordt verklaard op het andere moment wordt vervloekt.


Dit vindt zijn neerslag uiteindelijk in de Zeven Doodzonden, die nog op allerlei punten van hun relativerende komische oubollige inslag getuigen. De zeven doodzonden zijn daarmee restanten van een synthetisch taal-  en woordgebruik, dat sinds de tijd van Wittgenstein achterhaald lijkt. Als we er Kant bij betrekken, blijkt de zaak al iets complexer, maar dat ga ik hier echt niet doen! Hier stel ik alleen de vraag: zijn de zeven doodzonden alleen restanten uit een verleden tijd? 

Als we de krant van Vandaag langs lopen, dan vinden we de zeven doodzonden springlevend terug. Superbia heet tegenwoordig Arrogantie, maar door het beestje een andere naam te geven heeft het niets verloren van zijn dubbele bodem. Het is jammer dat Wittgenstein ons daar blind voor heeft gemaakt, omdat daarom niet meer te begrijpen is, waarom Arrogantie zo aantrekkelijk is. De dubbele bodem heet Nederigheid. Of zoals wij nu zeggen: doe toch eens normaal, man! En wie zou er niet normaal willen zijn, ook al suggereert het een geweldige Arrogantie, want wie bepaalt er eigenlijk, wie normaal is?

Over hoe vaak er geschreven wordt over Avaritia, hoef ik het eigenlijk niet te hebben. Maar de keerzijde, die eraan ten grondslag ligt, is daarom des te opvallender. Wat vroeger barmhartigheid werd genoemd, heet nu het Geven aan Goede doelen. Dat het Geven aan Goede doelen in feite een vorm van Hebzucht in zich draagt, verzwijgen we maar liever.

Luxuria staat te bekijken op allerlei sekspagina’s op het Internet. Het wordt op in bossen verscholen boerderijen en in rood verlichte straatjes uitgebuit. De keerzijde hiervan, de onbaatzuchtige liefde, beleeft moeilijke tijden tenzij je ermee op de televisie kunt komen. Invidia, de jaloezie, heeft geleid tot een toonaangevend analytische psychologische theorie, die voornamelijk zijn aantrekkingskracht ontleent aan zijn keerzijde: rechtvaardigheid. Gula behoeft geen commentaar. De kranten staan vol over obesitas of zijn omgekeerde fenomeen anorexia. De keerzijde hiervan, matigheid, wordt alleen nog maar in religieuze kringen beoefend. Ook over Ira, de woede, kan ik kort gaan: er gaat geen dag voorbij of er staat wel een afgrijselijk voorbeeld hiervan in het nieuws. De keerzijde ervan, zelfbeheersing, heeft een vlucht genomen in allerlei sportscholen. Tenslotte de zevende doodzonde, Acedia, blijkt volksziekte nummer 1 tegenwoordig te zijn: de depressie. En nu heb ik het nog niet over de samenhang tussen deze zeven zonden, die als factoren in ingewikkelde statistische wetenschappelijke onderzoeken telkens weer moeten worden onderzocht om het geluksgehalte van onze maatschappij te kunnen vaststellen met de lineaire regressie en meervoudige correlatie analyse. Waar mensen een dikke boterham aan verdienen, maar wat eigenlijk nergens opslaat. Naar mijn idee kun je geluk nog steeds niet in zijn factoren ontbinden. Het is ook maar een indicatie? Niet?

Voor een deel krijgen de keerzijdes van de zeven doodzonden hun kans, omdat de doodzondes niet meer beleefd worden in samenhang met hun keerzijde. Net als in de tijd van de Libro de buen Amor is er een sfeer waarin "een van bovenaf goedgekeurde gedragspsycholische therapie uitgeoefend op de massa’s" zijn voortdurende invloed op ons uitoefent. Wij mogen de ouderwetse samenhangen niet meer ervaren. Dit in dubbele bodems denken blijkt een twijfelachtig privilege te zijn van godsdiensten. Hoe vreemd het ook klinkt, deze eendimensionale cultuur is op weg naar een onleefbare maatschappij, omdat er geen instanties meer zijn die de zeven steunpilaren (of zijn het er veertien) van onze maatschappij nog kunnen dragen. Alles rust op een analytische bewijsvoering waarbij de menselijke en humane kant van de zaak wordt verwaarloosd.


Het wordt hoog tijd de humor als een echte kracht weer in te voeren, niet zoals een goed verdienende cabaretier die brengt, maar zoals oorspronkelijk straattheater dat deed. De humor ontstaat niet als van tevoren bedacht, maar in communicatie met een steeds wisselende omgeving. Dat vergt een heel ander talent, denk ik. In de Libro de buen Amor zien we nog voorbeelden hoe godsdienst een handreiking doet om beide kanten van de medaille in één oogopslag te kunnen laten zien. Bij Hebraeus zien we dit ook. Alle klassieke humor is ervan doordrongen, alleen wij denken er schouderophalend aan voorbij te kunnen lopen. Wacht de back-lash, de terugslag, maar af! 

Dit klinkt negatief, maar om de wijze van denken van de klassieken toe te passen, moet je het volgende eraan toevoegen. Als deze tijd te vergelijken is met die rond 1500 na christus, dan staat ons de komst van een nieuwe godsdienst te wachten. Hoe die eruit gaat zien, weet ik niet, maar het gat dat valt, zal ongetwijfeld opgevuld worden.

Het communisme heeft daarin duidelijk gefaald, maar bepaalde kenmerken ervan zullen in die nieuwe godsdienst terug te vinden zijn, omdat aspecten van het communisme dat vertolken, waaraan wij wezenlijk behoefte hebben. (Avaritia) In hoeverre de Islam in deze behoeftes voorziet, daarover kan ik niet veel zeggen, maar ik denk wel dat ook uit deze godsdienst bepaalde kenmerken zullen worden overgenomen, omdat we een enorm gebrek aan gemeenschapszin kennen. (Invidia) Ook het Boeddhisme zal een bijdrage leveren, omdat wij een veel gelijkmatiger leven moeten leren leiden. (Superbia) Het grote vraagstuk blijft de manier waarop wij met onze vruchtbaarheid en onze fascistische agressie zullen omspringen. (Luxuria en Ira) Maar er bestaat een nog groter vraagstuk: dat van de verdeling van de voedselproductie. (Gula) Net als in de Romeinse Rijk er ooit eens een oplossing kwam in de vorm van het Christelijk geloof (en elders en eerder door het Hindoeïsme) waardoor voedsel op een volstrekt andere manier onder de mensen werd verdeeld, staan we momenteel voor eenzelfde opgave.


Ik vertrouw erop dat we voor alle problemen een oplossing vinden. Andere zullen zich dan voordoen. Zonder humor blijven de oplossingen onvindbaar. Staat daarbij de door de analytische filosofie door en door gekleurde wetenschap ons in de weg door gebrek aan humor? Of is ze een inspirerende kracht om nieuwe krachten aan te boren? Beide krachten, de obstruerende en de enthousiasmerende, zijn in de wetenschap even sterk aanwezig, en ik zou er dus maar niet te veel van verwachten. Gelukkig is wetenschap nog steeds voornamelijk een methode, de beoordeling van de resultaten ligt ergens anders.


In ieder geval is het zó dat als deze tijd met die rond 1500 te vergelijken is, ons een geweldige ontplooiing van creativiteit staat te wachten, waarbij de zeven doodzonden wachten op een nieuwe, niet-analytische benadering.

dinsdag 26 juni 2018

Uit: Libro de Buen Amor: Gula.



Hier spreekt hij over zonde van de Gulzigheid.
Breughel , https://commons.wikimedia.org/wiki/File:Brueghel_-_Sieben_Laster_-_Gula.jpg
291   Jij vraatzuchtige lekkerbek, je bent met gulzigheid behept,
         jij zou alle lekkere beetjes die je maar ziet, het eerst willen
         proeven.
         O zonde, jij verzwakt, maar bent een veelvraat,
         en om weer op krachten te komen, eet je als een wolf.
292   Sedert ik je ken, heb ik je nooit zien vasten,
         ’s morgens gebruik je het ontbijt, het middagmaal sla je niet over,
         je eet onmatig in de namiddag, en nog beter wil je avondmalen
         en als je nog wat hebt of nog kunt, wil je ’s nachts nog souperen. 
         (1)
293   Door het vele vlees en de wijn neemt je vadsigheid (2) toe;
         als je slaapt met je vriendin, doet je krop je stikken,
         de duivel neemt je mee, en brandt je in de hel.
         …………… (3)
294   Onze vader Adam door lekkernij en gulzigheid,
         doordat hij van de vrucht at die hij niet mocht eten,
         werd door God op die dag uit het Paradijs verstoten,
         daarom lag hij na zijn dood in de hel. (4)
295   Velen doodde de gulzigheid in de woestijn,
         van de allerbesten die daar zeker waren.
         De Profeet (5) vertelt dat, wat ik u hier verwijt.
         Om te eten en te slokken, zit je steeds met opengesperde mond.
296   Uit gulzigheid deed je Lot (6), die edele burger,
         zoveel drinken dat hij sliep met zijn dochters. Vooruit
         dus maar je hoererij bedrijven. Want waar veel wijn
         geschonken wordt,
         daar verschijnt terstond de wellust en daarna alle boosheid (7)
297   De gulzigheid brengt een plotselinge dood
aan het vraatzieke lichaam en aan de lage ziel;
daarover zijn vele fabels en bekende geschiedenissen,
dat zal ik je kortelings zeggen om je des te sneller je congé te kunnen geven.

Exempel van de leeuw en het paard.


298   Een heel dik paard graasde in de weide,
         daar kwam de leeuw die op jacht was, maar hij had niets
         tegen hem;
         de vraatzuchtige leeuw taxeert het paard met zijn ogen.
         “Vazal,” (8) zei hij, “kus mijn hand.”
299   Het paard antwoordde de slok-op leeuw:
         “Gij zijt mijn heer en ik ben uw vazal:
         ik heb geen bezwaar u de hand te kussen,
maar ik kan niet bij u komen, ik verkeer 
in een grote moeilijkheid.
300   Toen gisteren een vervloekte hoefsmid mij besloeg,
dreef hij in deze voet een spijker zo diep dat hij mij
vernageld heeft. Kom, heer, met uw hooggeprezen tanden
en trek hem eruit, en beschik over mij als over uw vrij eigendom.”
301   De leeuw bukte zich om hem verlichting te geven,
         het beslagen paard zon op verraad tegen hem:
         het gaf hem een hevige goedgemikte trap
         en trof hem tussen de ogen, zodat ze hem morsdood sloeg.
302   Het paard vluchtte uit angst als een pijl uit de boog (9)
         het had veel gegeten van gevaarlijke planten,
         het werd zeer vermoeid en kreeg de kroep.
         Zo sterven de domme vraatzuchtigen en daarheen ga jij ook.
303   Het onmatige eten en het volstoppen van de buik,
         evenals de wijn en het zware drinken,
         brengen er meer om hals dan het zwaard, gelijk Hippocrates zei.
         Maar jij zegt: wie goed eet, die is tot grote ontucht in staat.
         (3)

vrijdag 22 juni 2018

Uit: Libro de Buen Amor


Hier spreekt hij over zonde van de Nijd.

Breughel , https://commons.wikimedia.org/wiki/File:Brueghel_-_Sieben_Laster_-_Invidia.jpg
276   Jij bent louter nijd, heel de wereld wordt daarin door 
         jou overtroffen:
                door de grote jaloezie die er in je is, wordt de mens 
                bang voor je.
                Als een vriend met een praatje bij aankomt, hoeveel
 somberheid (1) en verdenking breekt dan niet je hart!
277   Jaloezie wordt telkens geboren uit jouw loutere nijd,
         doordat je vreest dat ’n ander dwaze woorden tot je
         liefste spreekt:
         daarom ben je jaloers, somber en vol wrok,
         steeds ga je daar onder gebukt, aan iets goeds kun je 
         niet denken.
278   Sedert de jaloersheid zich in je genesteld heeft,
         dreigen zuchten en woedeaanvallen je te smoren,
         noch met jezelf noch met een ander ben je op je 
         gemak,
         het hart popelt in je, nooit heb je eens rust.
279   Door jaloezie en verdenking heb je ’n afschuw 
         van iedereen,
         je zoekt ruzie met hen (2), je krijgt wat je verdient,
         het vergaat je als de vissen (3) in het net.
280   Je werpt je in de strijd, je kunt er niet uitkomen,
         je bent flauw en zonder krachten, je kunt je niet 
         staande houden,
         je kunt de nijd niet overwinnen en je kunt er ook 
         niet voor vluchten,
         je zonde hindert je, doet je op de plaats sterven.
281   Door nijd heeft Kaïn zijn broeder Abel
gedood, waarom hij nu binnen in de Etna (4) ligt;
Jacob heeft Ezau (5) door nijd
van zijn zegen beroofd, omdat hij door hem werd 
uitgedaagd.
282   Christus (6) werd verraden door boze nijd,
         hij de heuse God en mens, de zeer geliefde zoon 
         Gods.
Door nijd werd hij gevangen genomen, ter dood 
en en ten onder ge bracht. (7)
In jou wordt niets goeds gevonden of gezien.
283   Iedere dag vechten de mensen uit begerigheid, (8)
         mensen en dieren strijden uit nijd en jaloezie:
         waar jij bent, daar tiert de jaloezie.
284   Omdat je buurman meer koren heeft dan jij stro, (9)
         zoek je door je grote nijd ruzie met hem. (10)
         Zo gaat het jou om het van hem te winnen,
         als het de kraai ging ten opzichte van de jonge 
         pauwen.

Exempel van de pauw
en de kraai. (11)


285   De kraai zag de pauw zijn staart ontplooien,
         en met grote nijd zei ze: “Ik zal al het mogelijke
         doen om ook zo mooi te zijn”. Het dwaze idee:
         de zwarte gaat tegen zichzelf te keer om wit te zijn.
286   Zij plukte heel haar lijf, haar gezicht en voorhoofd
         (12) kaal
         en trok een nieuwe huid van pauwenveren aan,
         heel schoon, maar niet van zichzelf, ging ze naar 
         de kerk: sommige vrouwen doen net als de kraai.
287   De verpauwde als pauw verklede kraai (13)
         zag zichzelf schoon gekleurd en ze werd helemaal 
         dol,
         ze werd ondankbaar tegenover degenen die beter 
          waren dan zij (14)
         zij, de onbekende, gaat tussen de pauwenjongen 
         lopen,
288   De pauw stond versteld dat ze zo’n kind had,
         ze zag het dom bedrog en de nagemaakte kleur,
         zij pikte haar al de veren af en wierp die in het riet:
         de kraai leek nog zwarter dan een egel.
289   Zo laat jij door je afgunst ook velen zichzelf 
         verheffen,
ze verliezen wat ze gekregen hadden, doordat ze 
andermans goed zich toe-eigenen;
door hun nijd zouden ze wel uit hun vel barsten,
ze zullen in jou niets dan kwade werken vinden.
290   Wie dat wat niet van hem is, begeert en een ander 
         wil lijken, of met iets van een ander pronken wil,
         die zal alles verliezen, het zijne en dat van een ander:

wie zichzelf houdt voor wat hij niet is, 
die is gek en komt ten val. (15)

dinsdag 12 juni 2018

Een intermezzo.

Omdat ik veel te doen heb, is de bijdrage van deze week niet aan de Libro de buen Amor gewijd. Zo’n Hoofdzonde uitwerken kost altijd nog meer werk dan het schrijven van een kort verhaaltje. Vandaar.

Mijn vader.

Wij hadden een kleine boerderij, die mijn vader met eigen handen gebouwd had. Alles was hem eraan gelegen dat iemand hem op de boerderij opvolgde.  Vandaar dat ook iedereen van jongs af aan mee moest werken op de boerderij. Zo leerde je het bedrijf kennen. Alleen het was een bedrijfje, en wel zo klein dat er geen toekomst was voor zijn boerenbedrijf.

Nog minder was er toekomst voor de bijzondere benadering die mijn vader had tot de “beesten”.  Ik weet het niet zeker maar kippen en varkens waren bij hem favoriet, met koeien had hij minder.
De kippen scharrelden buiten rond, legden de eieren soms ver weg van de boerderij. Mijn vader wist ze meestal te vinden, maar was dan soms wel een half uur bezig met het zoeken van de eieren. Vond hij de eieren niet dan zette een kip zich aan het uitbroeden ervan; soms verschenen er plotseling kleine kuikens bij de boerderij, die al in de veren zaten en een graantje mee wilden pikken. Als mijn vader het kippenhok betrad, kraaide hij als een haan. De kippen maakten dan een schuddende beweging met hun kop alsof ze wilden zeggen:  hij doet wel als een haan, maar is het niet.


Ook de varkens scharrelden op gezette tijden in de zomer rond de boerderij. Als
de rogge gemaaid was en het land nog z’n stoppels droeg van na het maaien, kregen de varkens toestemming het land te betreden. Ze vraten dan de stoppels en de achtergebleven rogge op. En al vlug ontstonden er kuilen, omdat ze erop los wroetten. Al mijn broers hebben weleens als varkenshoeder dienst gedaan. Het was dan je taak om te voorkomen dat een varken ging wroeten, want het ploegen van een akker die omgewoeld is door varkens is geen pretje. We hadden geen tractor, een paard van de buren moest de ploeg trekken. In de beginjaren hadden we zelfs geen elektriciteit, alles moest met de hand of met paardenkracht worden gedaan.

Soms slaagden we er niet in om de varkens weer in hun hok terug te krijgen. Varkens zijn niet alleen intelligente wezens, maar ook wezens die op hun vrijheid gesteld zijn.  Er was maar een persoon naar wie de varkens luisterden: mijn vader. Een zomerse dag zal ik nooit meer vergeten. De varkens toonden zich opgetogener dan anders en weigerden absoluut om naar hun hok terug te keren. Mijn vader werd erbij gehaald en zoals zo vaak leek zich ook dit keer het wonder te voltrekken dat de varkens onder aanvoering van mijn vader gewillig zich naar hun hok lieten voeren. Maar de varkens hadden die dag duidelijk een strategie bedacht om mijn vader te slim af te zijn. Het waren de drie lievelingsdieren van mijn vader die al knorrend alsof ze met elkaar praatten, schijnbaar gehoorzaam voor mijn vader uitliepen. Plots gaf het middelste varken een  hardere knor dan gewoonlijk. De koppen gingen omhoog, de oren flapten naar boven, onder de oren vandaan keken zes helder blauwe oogjes spiedend rond. Het linker varken sloeg links af, versnelde z’n pas. Het rechter varken sloeg rechts af, versnelde idem dito ook in ongeveer dezelfde mate zijn pas. De beide varkens lieten vol verrukking wat kleinere knorgeluidjes ontsnappen. Mijn vader bleef enigszins wijdbeens staan, verbaasd over het revolutionaire elan dat zich van de varkens meester maakte. De derde big, die in het midden, draaide zich plots om, schoot tussen de benen van mijn vader, en we zagen op een afstand hoe mijn vader achterste voren rijdend op een varken in tegengestelde richting van die die hij wilde, in sukkel draf van de boerderij wegreed. De toeschouwers lachten, en mijn vader riep om hulp, maar niemand schoot te hulp behalve het varken. Met een schok stond het stil. Mijn vader greep zich vast aan de staart, het varken maakte een achterwaartse beweging, en daar stond mijn vader weer, enigszins wijdbeens alsof er niets was gebeurd. Het varken draaide zich om, voegde zich weer bij de twee andere handlangers. Ze begonnen aan een zegetocht rond de boerderij, waar wij ze met z’n allen uiteindelijk zo ver kregen dat ze weer teruggingen naar hun hok.

In de tijd daarop kwamen de varkens steeds minder vaak buiten. Door het opzoeken van de grenzen van hun vrijheid, raakten ze langzamerhand hun vrijheid kwijt. Mijn vader sprak niet over deze gebeurtenis en als mijn broers en zusjes er stiekem aan refereerden, en ze werden daarop betrapt, kregen ze een opdracht waarmee ze het plezier, dat ze in het belachelijk maken van mijn vader hadden, snel waren vergeten.


Commentaar:
Op deze historische dag waarop een akkoord tussen Amerika en Noord-Korea is bereikt, moest ik aan Animal Farm van Orwell denken.  Met een iets andere invalshoek, natuurlijk.  Maar dit verhaal maakt duidelijk, hoe moeilijk het is symbolen te interpreteren. Want je denkt toch niet dat ….? Nee, dat is te eenvoudig, omdat symbolen als ”varkens”  altijd  twee kanten hebben. Het “varken” is niet alleen intelligent en dwars, maar mits goed bereid, ook heel erg lekker.  Hetzelfde geldt eigenlijk voor kippen. Maar wat is er toch met deze dieren gebeurd? Mochten ze ooit dragers zijn van symbolen, dat zijn ze nu niet meer: nu eten we ze op. Er is maar één kant over van de ooit dubbelzijdige betekenis van het symbool.


Wat er vandaag gebeurde ver weg in Singapore, heeft er alle schijn van dat ook daarvan maar een kant overeind zal blijven: twee “regeringsleiders” die in aanzien erop vooruitgaan. De vraag is of het de vrijheid en democratie ook ten goede komt.

woensdag 6 juni 2018

Uit: Libro de Buen Amor

Hier spreekt hij over zonde van de wellust.



257   Altijd is de wellust daar waar jij bent:
         naar overspel en hoererij verlang je steeds door,
         dadelijk wil je zondigen met de eerste de beste 
         die je in ’t oog krijgt;
         om wellust te bedrijven bekijk je de vrouwen 
         met een knipoogje.
258   Uit wellust liet je de profeet David (1)
         de dood brengen over Uriah, 
toen hij beval hem tijdens de strijd
in de eerste gelederen te plaatsen, terwijl hij zei: “Ga
en breng deze brief aan Joab en kom dan terug.”
259   Uit liefde (2) voor Bathsheba, de vrouw van Uriah,
         werd koning David een moordenaar 
         en stelde God teleur;
         daarom voltooide hij de tempel bij zijn leven niet
         en moest zwaar boeten om jouw boze verleidingen.
260   Door wellust werden vijf aanzienlijke steden 
         verbrand en vernield,
         drie om hun eigen boosheid, twee niet 
         om eigen schuld maar
om hun nabuurschap: door slechte 
buren gaat veel grond verloren.
261   Ik wil je niet als buur, kom me niet te na.
         Gelijk het verhaal (3) zegt, werd de wijze Vergilius (4)
         door zijn beminde bedrogen, toen zij hem 
         in de mand (5) liet hangen,
         waarmee ze hem zou omhoog trekken 
         naar haar woning.
262   En omdat ze hem deze hoon aandeed en 
         deze spot om zijn aanzoek,
         bakte de grote tovenaar (4) haar een lelijke poets:
         het licht van de kaarsen en het vuur behekste hij,
         zodat het in heel Rome onmiddellijk doofde (6).
263   Zo konden de Romeinen, tot het kleinste kind toe,
         tot hun verdriet geen vuur krijgen;
         tenzij ze het aanstaken aan de schaamte
van de nietswaardige vrouw,  anders bleef het niet branden.
264   Als ze elkaar vuur of licht gaven,
         ging het terstond doven; en zo kwamen allen bij haar
         en ontstaken het aan haar als aan een grote vonk.
         Aldus wreekte Vergilius zijn oneer en 
         de hem aangedane belediging.
265   Na deze smaad en na zoveel schaamte, 
         onttoverde Vergilius,
         om de wellust te bedrijven aan deze vrouw,
         het vuur opdat het in het hout zou branden,
en deed hij een ander wonder dat de mens nooit gedroomd had.
266   Heel de bodem van Rome’s  rivier,
         de Tiber, een machtige stroom die vele 
         wateren in zich opneemt,
         maakte hij tot een vloer van koper (7)
         die meer glanst dan gom uit Arabië (8):
         aldus heerst jouw (bronstige) wellust over de vrouwen.
267   Nadat hij met haar gezondigd had, 
         voelde zij zich bedrogen,
         zij liet een wenteltrap maken bezet
         met scherpe messen opdat Vergilius,
als hij die betrad, het leven zou laten.
268   Door zijn hekserij wist hij wat zij had gedaan:
         nooit zocht hij haar meer op, zijn liefde tot haar was over.
         Aldus wordt de wereld door wellust werkelijk
bedrogen en zijn de mensen zeer bedroefd (9).
269   Tegenover de velen die jij doodt, 
         ken ik er niet een die je redt.
         Allen die in jouw wellust vervallen, 
         zijn grote geweldenaars,
         de domme dwazen doen zich zelf de dood aan,
         het gaat deze trawanten (10) als de adelaar.

Exempel van de adelaar en de jager.

               
270   De koninklijke adelaar krijst van 
         boven uit de beukeboom,
         van daaruit bespiedt hij alle andere vogels,
         er is geen veer die van hem op aarde valt,
         Vindt een boogschutter er zo een, 
          dan schat hij die hoger dan een wambuis.
271   Pijlen en schichten die hij van punten heeft voorzien
         heeft hij bevederd met veren van de adelaar.
         Eens ging hij, zoals hij gewoon was schieten op het wild,
         en trof de koningsarend in zijn ribben.
272   De gewonde adelaar keek naar zijn borst
         en zag dat zijn eigen veren hem hadden overmeesterd.
         Hij sprak tot zichzelf dit geduchte woord:
         “Uit mijzelf is voortgekomen de oorzaak 
         van mijn dood en de rover van mijn leven.”
273   De dwaas, de ellendeling die zijn ziel niet behoedt,
         die met jouw dwaasheid en 
         jouw kwade zaken zich inlaat,
         vernietigt zijn lichaam en doodt zijn ziel,
         want uit hemzelf komt voort wat zijn leven ontbindt.
274   Mens, vogel of beest die door  liefde wordt verlokt,
         krijgt dadelijk berouw als hij de wellust bedrijft,
         wordt somber (9) en voelt zich direct verzwakken;
         hij verkort zijn leven, wie dat zei, spreekt 
         geen onwaarheid.
275   Wie zou kunnen vertellen hoevelen 
         de wellust in de dood voert?
         Wie zou jouw hoererij en jouw kwade 
          zaken kunnen noemen?
         Wie jouw vuur en jouw dwaasheid aanhangt,
         die wordt een prooi van de duivel (A)
         als hij niet op zijn hoede is.


vrijdag 1 juni 2018

Uit: Libro de Buen Amor

Hier spreekt hij over zonde der vrekkigheid. (1)


Klik hier voor mijn commentaar en de oorspronkelijke tekst.

246   Gij zijt de vrekkigheid zelf, je bent heel gierig;
         je bent blij als je krijgt, maar geven is je gewoonte niet.
         De Duero (2) met zijn waterstroom zou je nog niet voldoen (3)
         Telkens als ik naar je luister, krijg ik een naar gevoel.
247   Door zijn grote gierigheid kwam de rijke ten val,
         die aan de arme St. Lazarus niet een enkel stukje gaf. (4)
         De arme, jong of oud, wilt ge niet zien, je hebt een hekel aan hem,
         en van je rijkdommen wil je hem niets geven.
248   Ofschoon door een heilig gebod je wordt bevolen,
         dat je de naakte kleedt, de hongerige spijzigt
         en de arme huisvest, ben je zó vrekkig dat je nooit
aan één iets gegeven hebt, terwijl honderd je het vroegen.
249   Jij, ellendeling, wat zul je doen op de Dag des Oordeels (5),
als God je rekenschap zal vragen van je goederen en je grote inkomsten?
         Dan zullen geen schatten en geen vijftig koninkrijken je baten.
250   Toen jij arm was en in groot lijden verkeerde
         toen zuchtte je en deed je boete
         en je smeekte God dat hij je zou redden en in ’t leven houden,
en je beloofde dat je met de armen zou delen en hen niet in de steek zou laten.
251   God heeft je klachten verhoord en  goede raad gegeven,
         gezondheid en rijkdom en overvloedige schatten.
         Maar als je nu een arm mens ziet, dan betrekt je gezicht,
         dan doe je als de wolf die zo’n pijn had.

Exempel van de wolf, de geit en de kraanvogel. (6)


252   De wolf verslond de geit als een lekker hapje,
         een bot bleef hem in de keel steken, en hij zat erg in de penarie.
Hij stikte bijna, en vroeg haastig om meesters en doctoren (7),
en zei dat hij zich wilde beteren.
253   Aan degene die het bot eruit zou halen, beloofde hij rijkdom en schatten.
         Daar kwam de kraanvogel van boven uit de hoogte
         en trok met zijn snavel heel behendig het bot eruit.
         De wolf was weer gezond, kon er weer flink op los eten.
254   De kraanvogel zei tot de wolf dat hij hem moest betalen;
         de wolf sprak: “Waarom? Had  ik niet je hals met mijn tanden
kunnen afbijten, als ik ze had willen samenklappen?
Laat dat je loon zijn, dat ik je niet gedood heb.”
255   Precies zo doe jij ook (8): nu je overvloed hebt
         aan brood en geld dat je anderen afgenomen hebt,
         wil je de arme niet een beetje rogge geven, uit vrees,
         dat je op die manier zo snel zou opdrogen als dauw en hooi.
256   Goed doen aan een boze levert niets op,
         een ondankbaar mens vergeldt een goede daad nooit,
         een slecht mens verwerpt het goede inzicht,
het goede dat iemand hem aandoet, daarvan zegt hij dat hij er recht op heeft.