woensdag 12 juli 2017
maandag 10 juli 2017
Acedia (Luiheid).
(Klik hier voor de originele teksten)
Ze kwamen bij zijn zevende dochter, die eveneens blij is ze terug te zien. Ze aten, dronken en kondigden aan de volgende dag te vertrekken. Hun dochter begon meteen eten voor onderweg te maken. Nadat zij het deeg had gekneed, stak ze de oven aan, en deed ze het deeg in de oven om het te bakken. Daarna ging ze weg om zich van andere bezigheden te kwijten. Haar vader profiteerde van haar afwezigheid door het nauwelijks gebakken brood uit de oven te halen en verstopte het onder de jellaba, die hij had uitgedaan en als een hoopje op de grond lag. Toen de dochter dacht dat het brood wel klaar zou zijn, kwam ze om het uit de oven te halen, maar zij trof de oven leeg aan. Ze zette het op een schreeuwen, omdat ze niet snapte wie haar van haar brood had beroofd. De buren kwamen toegelopen en vroegen: “Wat is er gebeurd?” --“Ik begrijp niet wie me deze belediging tussen mij en mijn ouders heeft geflikt. Ik heb hun brood gebakken voor onderweg en iemand heeft het uit mijn oven gehaald!” Zij zochten overal; toevallig trapte iemand van hen op de jellaba van de vader op de grond; dat voelde een beetje week aan, hij schudde de jellaba heen en weer en het brood rolde er onderuit. “Daar zul je hebben wat jullie zoeken, maar dat is nog geen brood, dat is nog maar deeg!” Toen ze de jellaba van de vader herkenden, schuifelden de buren voetje voor voetje naar buiten om er vanaf te zijn. De dochter was woedend en overlaadde de vader met verwijten. De ouwe hoorde niets: “Geef me mijn geweer! Wij vertrekken! Waarlijk, geen van jullie is mijn dochter!”
Commentaar.
Dit is het laatste bezoek. Waarom gaat dit over luiheid? De dochter doet veel werk: het kneden van brood is een inspannend karwei. De ouders doen niets. Hierdoor vinden ze dat de dochter niet hard genoeg opschiet met het bakken van het brood, en miskennen daarmee de natuurlijke voorwaarden om brood te kunnen bakken. Hun Luiheid projecteren ze op anderen, in dit geval op hun zevende dochter.
Belangrijker is de associatie van het woord voor Luiheid, in het Latijn “Acedia”, met het woord voor “zuurdesem” (Latijn: acidus). Zuurdesem doet brood op een natuurlijke wijze rijzen. In joodse kring wordt de Pesach gevierd met ongedesemde broden, dat wil zeggen net als matses niet gerezen broden. Voor het vieren van de Pesach, waarbij de uittocht uit Egypte wordt herdacht, doe je geen zuurdesem in je brood. Met platbrood kun je beter reizen en het is vlugger klaar. Allemaal zaken die van belang zijn wil je overhaast vluchten voor een verschrikkelijke Egyptische farao. Alweer blijkt een joodse achtergrond van dit verhaal doorslaggevend voor begrip ervan. Nu kun je de vraag opwerpen: is het wel de bedoeling dat men zolang moet wachten tot het brood voor onderweg afgebakken is? De vader vindt van niet, de dochter van wel. Luiheid komt hier tevoorschijn in een onverwachte gedaante.
Ook de demon geassocieerd met de zevende doodzonde heeft onverwachte
trekken. Belfagor, de demon die verleidt tot uitvindingen die je lui maken,
werd door Macchiavelli opgevoerd in een een verhaal, waarin Belfagor
naar de hel terugvlucht uit angst voor hooghartige en veeleisende vrouwen. Maar
de naam Belfagor heeft ook te maken met het Rooms-katholieke Vagevuur.
Belfagor was een Moabitische godheid die door de joden geridiculiseerd
werd. Alweer! De vertaling van de naam levert op: Heer (baäl) van de opening
(fagor = gat, kloof, gat om houtskool te branden), waarbij de naam dus direct in
verband is te brengen met het louterende
vuur van het Vagevuur. Bij mij thuis was
het nog gewoonte om, als een kind iets fout had gedaan, op het brandende vuur
in een kachel of haard te wijzen met de woorden: wil je echt daarin terecht komen?
Dat is heet en doet pijn, heel erg veel pijn.
Dit is de laatste van de zeven doodzondes en het is duidelijk dat hierna een afweging plaats vindt waar je na overlijden terecht zult komen: de hel, de hemel of het vagevuur. Deze driedeling heeft het christendom overgenomen van de Romeinen die Pluto lieten beoordelen waar de overledenen terecht kwamen. Pluto was de god van de goud- en zilver mijnen (Grieks ploutos=rijkdom). En bij uitbreiding ook van de kolenmijnen. De mijnen waren net als ovens de toegang tot de onderwereld. Pluto heeft dan ook met Belfaghor overeenkomstig dat hij toegang heeft via een “gat” tot de onderwereld.
Ook al is dit laatste doodzonde, het verhaal van het bezoek aan de zeven dochters is nog niet afgelopen! Zie volgend blog.
zondag 9 juli 2017
Ira (woede).
(Klik hier voor de originele teksten)
Gevolgd door zijn vrouw, ging hij er vandoor naar zijn zesde dochter, die het heel leuk vond –zij ook – om hem te zien. Hij at, dronk, en op het uur van slapen gaan overhandigde ze hem een houweel. “Pappa “, zei ze, “ga bij onze kruiken met boter en honing slapen en zorg ervoor dat dieven er niet mee vandoor gaan.” Hij ging slapen; midden in de nacht werd hij wakker van de de schaduwen die de maan wierp over de kruiken. Hij dacht dat het dieven waren, stond op, pakte de houweel, en zette zich aan het aframmelen van de kruiken, in de veronderstelling dat hij de dieven te pakken had, en ze zó allemaal versloeg. ’s Ochtends kwam zijn dochter hem opzoeken: Pappa, voel je je lekker, vanochtend?” zei ze tegen hem. “Je vader heeft de hele nacht strijd geleverd met dieven, en jij vraagt hem of het hem goed gaat!” Zij keek in de richting van de kruiken en bemerkte de ramp. Zij keerde zich naar hem toe en schreeuwde, boos (irritée): “Vader, wat heb je ons aangedaan!” Hij begreep haar niet, hij was buiten zinnen. “Geef me mijn geweer,” zei hij haar, “ik ga naar mijn andere dochter, die echt mijn dochter is, jij, jij bent mijn dochter niet!”
Commentaar:
Deze scène zou zo kunnen voorkomen in de Don Quichot. De scène doet direct denken aan het gevecht van Don Quichot met de windmolens (Vertaler: Van Dam, pag 65; Van de Pol, pag 77). Daarbij wordt een windmolen vergeleken met een Griekse oergod “Briareos”. Deze reus heeft 100 armen en vijftig hoofden, een beeld dat zo weggelopen zou kunnen zijn uit het hindoeïsme (of boeddhisme). Ook doet de scène denken aan de allereerste Spaanse schelmenroman, waarvan de schrijver onbekend wenste te blijven: Het leven van Lazarillo de Tormes. De schrijver wilde onbekend blijven, omdat dit geschrift zijn leven in gevaar bracht.
In dit en in het vorige verhaal komt in het Frans het woordje “irritée” voor, wat ik voor een verwijzing naar de zesde doodzonde Ira houd. De verklaring hiervoor lijkt te komen van de met deze doodzondes – Gula en Ira – geassocieerde demonen: Beëlzebub en Satan. In het Nieuwe Testament zijn Beëlzebub en Satan synoniemen van elkaar. Ze kunnen met elkaar verwisseld worden. Het lijkt er dus op dat het voorkomen van het woordje “irritée” in beide verhalen en niet in één verhaal het gevolg is van verwisseling van demonen, of dat de naam van de ene demon domineerde over de andere, met andere woorden de naam Satan was en werd algemeen bekend, maar die van Beëlzebub steeds minder en lijkt wel uit een verder verleden te komen. Beëlzebub komt wel als Beël (=Baäl) voor in de Koran, niet als Beëlzebub. Beëlzebubs naam is typisch joods-christelijk, met de nadruk op joods. Beëlzebub was namelijk een naam om de godheid van een naburig volk te bespotten. Het brengen van de beide hoofdzondes onder de naam van één demon, Satan, volgt de godsdienstgeschiedenis, waarin in het noorden van Afrika een tijdlang veel joden en christenen woonden. Veel wijst niet meer op hun aanwezigheid in Marokko, maar in deze verhaaltjes treffen we nog minieme verwijzingen naar dit verleden aan.
De doodzondes zijn niet duidelijk van elkaar onderscheiden. In alle verhaaltjes komt ook wel iets van een of meerdere andere doodzondes om de hoek kijken. Dat lijkt al heel erg het geval op het einde van al deze bezoeken, waarbij de vader woedend de deur uitloopt bij zijn dochters. Dus eigenlijk zou je ze alle zeven onder één noemer bij elkaar kunnen vegen: Ira, woede. Dat is in een zekere zin ook het geval!
De dochter staat niet alleen voor één van de doodzondes, maar ook telkens voor een andere Ighrem (=stad). Zo’n stad kun je zien als het centrale ontmoetingspunt voor een streek. Daar was de graansilo, waar men zijn graanopbrengst kon verkopen, daar vond de wekelijkse markt plaats. Op zo’n markt troffen zich voornamelijk stamgenoten, die dezelfde taal spraken, met handelaren van andere stammen. Iedere dochter staat dan ook telkens voor een andere stam, en iedere stam heeft een andere doodzonde waarmee de buren die stam karakteriseren, en over elkaar kwaad spraken. In het bezoek aan de zeven dochters legt onze verarmde hoofdman, de vader, de onenigheid en opstandigheid onderling en tegenover het centrale gezag bloot. Het verhaaltje verraadt de politiek van de Fransen om de verschillende stammen tegen elkaar uit te spelen; maar ook de houding van de Fransen tegenover het Marokkaanse centrale gezag waar ze geen respect voor hadden. Eigenlijk voelden de Fransen zich niet zozeer beschermers van Marokko, maar de baas van Marokko. In deze verhalen speelt dwars door het oude authentieke verhaal heen de actualiteit van het protectoraat. Een geweldige prestatie voor een verhalenverteller. Kom daar nu nog maar eens om.
maandag 3 juli 2017
Gula (vraatzucht).
(Klik hier voor de originele teksten)